Collectivisering op Kosten van de Eigenaars

De overheid is weer op alle fronten in opmars en dreigt het economische en morele weefsel van de samenleving aan flarden te scheuren. Per saldo is het aantal ambtenaren in Vlaanderen de laatste jaren terug gestegen. De superboetes in het verkeer mogen dan al een goede methode zijn om de verkeersveiligheid te bevorderen, ze dienen duidelijk ook om het overheidsbeslag vooral op de werkende bevolking – die helaas steeds meer gehaast is en daardoor wel eens te zwaar op het gaspedaal duwt - te verhogen. De inkomsten van de superboetes worden immers niet gecompenseerd door een globale daling van de belastingdruk. Er is evenwel een zo mogelijk nog schadelijker groei van de overheidsmacht en –bemoeienis aan de gang. De overheid trekt steeds meer verantwoordelijkheden en taken naar zich toe, zonder daarvoor de nodige fondsen te reserveren. De nieuwe overheidstaken moeten immers door en op kosten van de onderdanen uitgevoerd worden. Niet alleen het aantal overheidsbureaucraten groeit zienderogen, ook het aantal bureaucraten in loondienst van de privé-ondernemingen en de administratieve taken van de particulieren neemt toe onder druk van de regelgeving. De overheid krijgt de bijkomende macht, de onderdanen het bijkomende werk.  Door telkens nieuwe regels op te leggen aan de burgers, kan de overheid pochen dat zij actief strijd voert tegen discriminatie, sociale uitsluiting, milieuvervuiling; werkonzekerheid en woononzekerheid.

De zuiverste voorbeelden van deze perverse ontwikkeling zijn in de Vlaamse ruimtelijke ordening terug te vinden. Indien er ooit nog eens een gelukkige generatie van vrije mensen zou komen, dan kan de huidige legalistische spitstechnologie van de Vlaamse ruimtelijke ordening in de schoolboeken opgenomen worden als klassiekers van perfide en sluipend totalitarisme. Men stemme een wet die de overheid het recht geeft om ‘kwetsbare gebieden’ aan te duiden. Daar gelden geen redelijke verjaringstermijnen en de betrokken eigenaars kunnen elk ogenblik dat het de overheid uitkomt verhinderd worden nog van hun goed te genieten (ze krijgen geen vergunningen meer om te verbouwen, te exploiteren enzovoort – los van de vraag of zij de onverjaarbare ‘misdaad’ zelf begaan hebben of niet).

Nog spitsvondiger is de afschaffing van de successierechten op de erfenis van bossen. Dit klinkt naïeve verdedigers van de vrijheid zelfs goed in de oren. Aangezien de Vlaamse overheid reeds op eigen initiatief de registratierechten een beetje in de richting van internationale vergelijkingspunten heeft doen opschuiven en ook sommige successierechten heeft verlaagd, lijkt de laatste maatregel te passen in een bescheiden poging om Vlaanderen weer op het spoor van vrijheid en vooruitgang te brengen. Bij nader toezien moet ons evenwel het angstzweet uitbreken. Deze overheid rekent immers zelfzeker op de sullige onderdanigheid van haar bevolking. De afschaffing van de successierechten slaat immers uitsluitend op wie belooft zich te zullen inschakelen in het overheidsbeheer van de bossen. Alleen wie belooft mee te werken met de overheidsdeskundigen en wie zijn ‘eigendom’ openstelt voor het publiek zal van de maatregel kunnen genieten. 

Heel de idee hierachter is dat niet de mens, maar het overheidsapparaat voor een beter bosbeheer en een betere bosgebruik kan zorgen. Net alsof een bos kan beheerd worden door bureaucraten die zelf geen enkele aansprakelijkheid of financiële verantwoordelijkheid hebben voor wat er uiteindelijk met deze eigendommen gebeurt. Als een bos teniet gaat door wanbeheer, zit de eigenaar met de gebakken peren, niet de door de overheid aangestelde ‘deskundige’. Ruimtelijke theoretici kunnen met staatsweddes allerhande plannen maken zonder ooit aansprakelijk gesteld te worden voor de gevolgen ervan. De mode van het bosbeheer kan al tientallen keren veranderd zijn  gedurende de loopbaan van de bevoegde ambtenaar. Nooit zal een ambtenaar moeten ontslag nemen omdat hij vroeger meewerkte aan een beleid dat achteraf catastrofaal bleek, zelfs niet als deze catastrofe voorspelbaar was. De geschiedenis leert ons onder meer dat het publiek bezit van grond leidt tot uitputting door overexploitatie of vervuiling door het niet-betalende publiek. Meer bepaald moet men bij de voorwaarde van de openstelling voor het publiek zich afvragen, wie de schade zal betalen wanneer iemands bos zwaar vervuild wordt door het anonieme publiek dat er arrogant en zonder verantwoordelijkheid door mag wandelen. De erfgenaam die van de maatregel gebruik maakt om geen stuk van zijn bos te moeten verkopen om de successierechten te betalen, zal in feite zijn volledige bos aan het publiek en de overheid afstaan. Toch zal hij als eigenaar aansprakelijk blijven voor de kosten van het beheer ervan. Collectivisering op kosten van de eigenaar dus. Dan was het communisme tenminste eerlijker.