Louis De Potter, Harry Potter en de Vorst

[inline:01]
Louis De Potter
Op 25 augustus 1830 begon in Brussel de Belgische muiterij. De leiders van de rebellie waren voornamelijk Franse ballingen en rattachisten die de Zuidelijke Nederlanden wilden aansluiten bij Frankrijk. De enige Vlaming onder de rebellenleiders was de Bruggeling Louis De Potter. Hij droomde van een confederale republiek naar Zwitsers model.

De Potters visie haalde het niet. Het Franse kamp was hem te slim af. Toen de buitenlandse grootmachten het aan deze laatsten duidelijk maakten dat vereniging met Frankrijk uitgesloten was, toonden de rattachisten zich volleerde opportunisten. Ze vormden zich om tot Belgicisten die België uitbouwden tot een centralistische, unitaire kloon van Frankrijk waar uitsluitend Frans als landstaal werd erkend. De Potter zou in 1839 schrijven dat er in het nieuwe België minder vrijheid bestond dan in het Verenigde Nederland, en dat Noord en Zuid herenigd moesten worden. Het deed er voor hem zelfs niet meer toe of dit “met of zonder het Huis van Nassau” zou gebeuren.

Indien België naar het voorstel van De Potter uitgebouwd zou zijn tot een confederale republiek was het wellicht tot een leefbare entiteit uitgegroeid. In plaats van een kloon van Frankrijk zou België dan een tweede Nederlandse natie zijn geworden met een staatsvorm die véél meer dan het centralistische Oranje-koninkrijk aansloot bij de Nederlandse historische politieke traditie. Deze historische traditie was immers confederalistisch, direct-democratisch en republikeins. Ook al waren de Nederlandse gouwen formeel een dynastie (met een graaf in Vlaanderen, een hertog in Brabant, enz.), in de praktijk waren ze een republiek omdat het volk zich het recht voorbehield om de vorst af te zetten indien hij hun rechten zou schenden.

Nonkel Albert

Van De Potter naar Potter. Wie “De Halfbloed-prins,” het laatste boek van Harry Potter heeft gelezen, weet dat er onder prinsen geen tovenaars zijn – althans, zo neem ik aan, niet in Groot-Brittannië met zijn heel beperkt aantal prinsen. De Britse adel is een kleine groep. In Engeland gaat, behalve voor wettige koningskinderen, de adellijke titel uitsluitend over op de oudste zoon (en bij gebreke ervan de oudste dochter), zodat de andere kinderen gewone “commoners” zijn die al eeuwenlang met gewone “commoners” trouwden. Daardoor botsen gewone Engelsen relatief vlug op adellijke connecties wanneer ze aan stamboomonderzoek doen. In Duitsland gaan adellijke titels traditioneel over op alle kinderen. De Duitse adel is uitgebreider dan de Britse, maar omdat ze doorgaans binnen hun kring huwen, is er minder “doorstroming” naar het volk.

Toen we in 1993 van start gingen met het Centre for the New Europe (CNE), de eerste conservatief-liberale denktank in Brussel, waren we gehuisvest in de kelder van het Roularta-gebouw in Zellik. Daar kregen we op een dag bezoek van prins Heinrich von Liechtenstein, een jonge dertiger. Heinrich, een achterneef van de regerende prins Hans-Adam II, was een van de vele tientallen prinsen van Liechtenstein. Ik reisde ooit in zijn gezelschap naar Vaduz, waar we Nicholas, een andere prins van Liechtenstein, ontmoetten. Nicholas is de echtgenoot van Margaretha van Luxemburg, een nichtje van ‘onze’ koning Albert II.

Heinrich en ik deelden de meeste opvattingen. Hij was een vurige voorstander van kleine (zelfs piepkleine) staten, maar wanneer de Vlaamse kwestie ter sprake kwam, werd hij bits. Hij had geen enkel begrip voor Vlamingen die naar onafhankelijkheid streven. Het werd me vlug duidelijk dat de prinsen, omwille van familiale banden, elkaars belangen verdedigen. Hij had ‘onze’ vorsten immers al ontmoet bij kozijn Nicholas, die “oncle Albert” en “tante Paola” moet zeggen.

Tante Astrid
 
Twee maanden geleden maakte ik bij een bezoek aan het Europees Parlement kennis met Anna Arco, een jonge Duitse die tijdelijk bij mijn vriend, de conservatieve Britse euroscepticus Daniel Hannan, werkte. Anna deelde onze eurosceptische opvattingen. Zo kwam mijn boek ter sprake waarin ik wijs op de parallellen tussen België en de EU. Toen Anna vernam dat ik in dat boek eveneens uitleg welke cruciale rol de monarchie speelt bij het instandhouden van het ondemocratische corporatistische Belgische model werd ze wantrouwig. Het bleek dat Anna niet zomaar Arco heette, maar von Arco-Zinneberg. Haar moeder is aartshertogin Maria Beatrice von Habsburg, de zus van prins Lorenz, echtgenoot van ‘onze’ prinses Astrid. We moeten van Anna niet verwachten dat ze begrip heeft voor een Vlaming die gekant is tegen een staat die de broodwinning is van “tante Astrid.”

André Monteyne is de enige Vlaamse secessionist die ik ken die tevens een overtuigde monarchist is. Volgens André spreekt het vanzelf dat een Vlaamse monarch de allergrootste flamingant en verdediger van Vlaanderen zal zijn. Omwille van diens familiale banden zal dit Vlaanderen een aantal invloedrijke buitenlandse verdedigers opleveren. Toen Leopold I koning van België werd, had dit tot gevolg dat Groot-Brittannië, dat voordien een belgo-sceptische houding aannam, de felste verdediger van de nieuwe natie werd. Dat kwam omdat de Britten eveneens geregeerd werden door Saksen-Coburgers, hetgeen de verdediging van de Belgische belangen tot een familiezaak maakte voor Buckingham Palace.

André’s positieve houding ten opzichte van monarchie en adel is mogelijk mede beïnvloed door zijn Angelsaksische afstamming. In Groot-Brittannië staat de adel veel dichter bij het volk dan bij ons. Het lijkt misschien niet zo, maar zoals hierboven uitgelegd, toch is het zo. De adel behoort er tot de familie van vele “commoners.” Wanneer de Britse koningin nieuwe edellieden creëert, komen daarbij niet alleen de vorstelijke hielenlikkers aan bod. De titel van ridder (sir) of baron (lord) wordt ook aan verdienstelijke tegenstanders aangeboden – zelfs aan Schotse secessionisten, zoals Sir Sean Connery mocht ondervinden.