Vrijheid in Kleine Staten

De Mont Pelerin Society (MPS), in 1947 opgericht door Friedrich Hayek, Karl Popper, Ludwig von Mises, Milton Friedman, e.a., is een internationale vereniging van zo’n vijfhonderd conservatieve en liberale academici (waaronder ettelijke Nobelprijswinnaars), politici, journalisten en zakenmensen. Ze hield recent een bijeenkomst in de Ijslandse hoofdstad Reykjavik, in aanwezigheid van Vaclav Klaus, de president van Tsjechië. Klaus is een MPS-lid die zijn deelname aan de bijeenkomst combineerde met een officieel bezoek aan Ijsland.

Eén van de thema’s op de bijeenkomst was “vrijheid in kleine staten.” Daarover werd gesproken door een MPS-panel bestaande uit MPS-voorzitster Victoria Curzon-Price, hoogleraar economie aan de universiteit van Genève, Mart Laar, de oppositieleider in Estland en vroegere premier van zijn land (1992 tot 1995, en 1997 tot 2002) en David Oddsson, de huidige minister van Buitenlandse Zaken en vroegere premier (1991 tot 2004) van Ijsland.

Ijsland en Estland behoren tot de Europese succesverhalen van de jaren negentig. Voor beide kleine landen was dit niet zo evident. Vijftien jaar geleden zat Estland economisch aan de grond na bijna vijf decennia communistische dictatuur, terwijl Ijsland een achtergebleven gebied in Europa was.

Ijsland

Ijsland werd duizend jaar geleden gekoloniseerd door Noren die, zoals één van de eerste kolonisatoren schreef, wilden ontsnappen “aan de uitbuiting door koningen en criminelen.” Het was een onafhankelijke republiek tot het in de 13de eeuw onder de Deense kroon kwam. Toen Denemarken tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Nazi’s werd overrompeld, werd Ijsland bezet, eerst door de Britten, daarna door de Amerikanen. Bij het vertrek van de Amerikanen in 1944 riep het land zijn onafhankelijkheid uit, niettegenstaande het één van de armste landen in Europa was en amper 200.000 inwoners telde.

Vandaag heeft Ijsland 290.000 inwoners. Dat is minder dan Luxemburg of Malta. Dit betekent dat Ijsland, indien het tot de Europese Unie zou toetreden, het EU-lid zou zijn met de minste inwoners. In de lijst van de 193 onafhankelijke landen ter wereld, staat Ijsland inzake bevolking op nummer 168. In Europa zijn alleen Andorra, Monaco, Liechtenstein, San Marino en Vaticaanstad kleiner.

Tot het eind der jaren tachtig van de vorige eeuw was Ijsland erg socialistisch. De belangrijkste industrie was de visnijverheid, die net als de rest van de economie in ruime mate onder staatstoezicht stond. De inflatie in de jaren tachtig bedroeg 50 tot 100%. In 1991 kwam de Onafhankelijkheidspartij van Oddsson aan de macht. Deze partij ontstond door een fusie van de conservatieven en de liberalen. Ze liberaliseerde de economie. De banken en de telecom-sector werden geprivatiseerd, evenals het pensioenstelsel. De inkomensbelastingen werden verlaagd naar 24,75%. De vennootschapsbelasting ging van 51 naar 30 en vervolgens naar 18%. Dit leidde tot een toename van de overheidsinkomsten omdat er minder belastingontduiking was. Het overheidsdeficit werd een surplus en de overheidsschuld werd tijdens het laatste decennium meer dan gehalveerd.

Oddsson benadrukte in zijn toespraak tot de MPS dat zijn land er niet aan denkt om tot de EU toe te treden. “Onze invloed op het beleid in Brussel zou minimaal zijn,” zegt hij, “terwijl de kost erg hoog zou zijn.” Hij wil niet weten van de Europese pogingen tot fiscale harmonisering, omdat zulke harmonisering in Ijsland zou leiden tot een toename van de belastingen met een welvaartsverlies tot gevolg.

De economische groei in Ijsland bedroeg vorig jaar 5,2% en zal in 2005 bijna 6% bedragen. De Ijslanders zijn vandaag zo rijk dat ze massaal in het buitenland investeren, vooral in Groot-Brittannië en Denemarken. Ijslanders hebben bekende ondernemingen overgenomen zoals de speelgoedwinkel Hamleys in London, het warenhuis Illum in Kopenhagen, de luchtvaartmaatschappijen Sterling en Maersk, en tientallen andere bedrijven. Momenteel zijn de Vikings begonnen aan de verovering van Nederland, waar ze reeds de scheepvaartmaatschappij Geest en het logistieke havenbedrijf Daalimpex hebben gekocht. Dit is des te merkwaardiger omdat het, zoals gezegd gaat om een klein onafhankelijk land van nog geen 300.000 inwoners, zijnde 20 keer minder dan Vlaanderen. Als de Ijslanders dit kunnen, waarom de Vlamingen niet?

Vlaktaks

Een tweede economisch succesverhaal is Estland, dat met 1,5 miljoen inwoners inzake bevolking vier keer kleiner is dan Vlaanderen. Toen het in 1991 onafhankelijk werd, erfde het van de Sovjets een inflatie van meer dan 1.000%, met 95% van de economie in staatshanden, een economisch krimp van 30% per jaar en een gigantische werkloosheid. Vandaag is de inflatie 2,5%, bedraagt de economische groei 6,2% en is de werkloosheid gezakt onder 10%. Nadat Mart Laar in 1994 een vlaktaks van 26% invoerde, trok het land massaal buitenlandse investeringen aan. Estland werd een Baltische tijger, waarvan het voorbeeld aanstekelijk werkte voor de buurlanden, die op hun beurt een vlaktaks invoerden. Dat gebeurde nagenoeg overal met even spectaculaire gevolgen.

Volgens Mart Laar speelt het feit dat Estland een klein land is wel degelijk een rol bij de ommekeer die bewerkstelligd werd. In een klein land zijn er minder obstakels die overwonnen moeten worden. “Kleine landen kunnen vlugger het roer omgooien dan grote landen,” aldus Laar. “Vroeger dachten kleine landen lokaal en handelden lokaal. Toen zei men dat we globaal moesten denken, maar lokaal handelen. Maar vandaag weten we dat we lokaal moeten denken en globaal handelen,” aldus Laar. Dat laatste is, zoals hierboven bleek, wat de Ijslanders volop doen: Ondanks hun kleinheid beginnen ze economisch wereldwijd met de groten mee te spelen.

De vlaktaks is het geheime wapen gebleken van vele kleintjes, met name in Oost-Europa. In Estland, dat onder Mart Laar als eerste land een vlaktaks invoerde, bedraagt de vennootschapsbelasting 26%. Dat is bijna de helft minder dan in Duitsland. Toch bedragen de ontvangsten uit vennootschapsbelastingen in Estland 2% van het BBP, of meer dan het dubbele van Duitsland. Hetzelfde fenomeen doet zich voor in Slovakije, waar een vlaktaks van 19% geldt en de fiscale inkomsten uit vennootschappen 2,3% van het BBP bedragen.

Toen Tsjechoslovakije in 1993 uit elkaar viel (Vaclav Klaus was toen premier), was de algemene verwachting dat Slovakije het veel slechter zou doen dan Tsjechië. De Tsjechen waren immers het meer liberale en sterkere broertje in het Tsjechoslovaakse huishouden, terwijl Slovakije nog steeds gedomineerd werd door socialisten. Eénmaal de Slovaken echter noodgedwongen op eigen benen moesten staan, namen ze hun lot in handen en gooiden het roer radicaal om. Vandaag is Slovakije de voorhoede van de verandering in Europa. Het hele belastingstelsel en de Sociale Zekerheid werden verregaand geliberaliseerd. Slovakije doet het tot veler verbazing economisch zelfs beter dan Tsjechië. Mart Laar heeft hier een verklaring voor: “Politici zullen alleen de noodzakelijke maatregelen nemen wanneer er geen andere opties meer mogelijk zijn.” Toen Slovakije afgesloten werd van Tsjechische subsidies, moesten de Slovaken hun lot wel in eigen handen nemen. Momenteel zijn het de Tsjechen die bewonderend naar het Slovaakse economische model kijken.

Wereldindex

Op de Wereldindex van de Economische Vrijheid (een jaarlijkse lijst opgemaakt door The Wall Street Journal en de Heritage Foundation), bevinden zich vandaag zestien kleine landen in de top-21. (We gaan hier tot 21 omdat België op 21 staat). De enige groten en middel-groten in het gezelschap zijn het Verenigd Koninkrijk, Australië, de Verenigde Staten, Canada en Duitsland. De lijst van de 21 besten ziet er in volgorde aldus uit: Hong Kong, Singapore, Luxemburg, Estland, Ierland, Nieuw-Zeeland, VK, Ijsland, Denemarken, Australië, Chili, Zwitserland, VS, Zweden, Finland, Canada, Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Bahrein en België.

Michael Walker, voorzitter van het Fraser Institute, een liberale Canadese denktank, zei op de MPS-vergadering dat niet de omvang van een land bepalend is voor de welvaart, maar wel de mate van economische vrijheid. Daarmee verlegt hij echter de discussie, want uit de Wereldindex blijkt dat economische vrijheid een kenmerk is dat zich vooral in kleine landen voordoet. Daarvoor zijn er verschillende verklaringen, die zowel uit de studies van de Duits-Amerikaanse economist Hans-Hermann Hoppe en de Italiaans-Amerikaanse economist Enrico Spolaore op te maken zijn en die beide professoren in hun bijdrage in het laatste nummer van het kwartaalblad Secessie toelichten.

MPS-voorzitster Victoria Curzon-Price gaf in haar referaat in Rejkjavik echter nog een reden aan: kleine landen zijn rijk omdat zij een politieke consensus kunnen bereiken zonder dwang of corruptie. Zowel de noodzaak om met geweld te kunnen dreigen als de noodzaak om mensen te kopen, kosten een overheid geld dat kleine landen zich gemakkelijker kunnen besparen dan grote. Om dit aan te tonen ging Curzon-Price dieper in op het voorbeeld van Zwitserland.

Zwitserland

Tot de 17de eeuw bestond Europa uit honderden kleine staten die in de loop van de volgende drie eeuwen verdwenen toen het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië werden gevormd. Zwitserland, Nederland en de Scandinavische landen ontsnapten aan de opslokking door grotere buren.

Zwitserland is de enige meertalige en plurireligieuse niet-artificiële staat in de wereld. Het kon zijn onafhankelijkheid bewaren omdat de verdediging van hun vrijheid tegenover vreemden voor de Zwitsers belangrijker was de noodzaak om zich tegen elkaar af te zetten omwille van verschillen in taal en godsdienst. Het feit dat vrijheid belangrijker woog dan onderlinge verschillen, was te denken, zo benadrukt Curzon-Price, aan het feit dat de Zwitsers zich intern in kleine, vaak erg homogene eenheden organiseerden. Ook vandaag ligt de werkelijke macht in Zwitserland (7,2 miljoen inwoners) niet bij de federale overheid, en zelfs evenmin bij de 26 kantons, maar grotendeels bij de 2.914 gemeenten.

“Zwitserland,” aldus Curzon-Price, “is samen met de Verenigde Staten, één van de weinig werkelijke contractuele staten. Het kwam tot stand door een reeks vrijwillige verdragen tusssen kleine sovereine entiteiten […]. Bijgevolg verbaast het me niet dat het niet is toegetreden tot de Europese Unie, waarvan Frankrijk en Duitsland – oude vijanden van de Zwitsers ondanks hun taalkundige en culturele verwantschap – stichtende leden zijn.”

Directe democratie

Uiterst belangrijk voor het vrije en vrijwillige karakter van de Zwitserse staat is de directe democratie. Dat stelsel bestond in de oude Ijslandse republiek (11de tot 13de eeuw) en in de middeleeuwse Nederlanden eveneens. Evenals in Ijsland (tijdens de jaarlijkse Althing) als in de Vlaamse steden (bv. de Gentse Vrijdagmarkt) namen de Zwitsers hun politieke beslissing collectief op een openbare volksvergadering. In Ijsland en de Nederlanden werd dit systeem door vreemde heersers opgedoekt. In Zwitserland ontwikkelde het zich tot het unieke stelsel dat het land vandaag heeft.

De Zwitserse burgers mogen op geregelde tijdstippen (vier keer per jaar) stemmen over allerlei concrete voorstellen, op gemeentelijk, kantonaal, zowel als federaal vlak. Hun gehechtheid aan de directe democratie is de werkelijke reden waarom de Zwitsers nooit tot de EU kunnen toetreden, want elke EU-richtlijn zou in Zwitserland aan een referendum moeten worden onderworpen.

Het feit dat de Zwitsers niet van de EU willen weten, betekent niet dat zij gekant zijn tegen vrijhandel (de reden waarvoor de EU werd opgericht). Beperkingen op vrijhandel zijn in Zwitserland nagenoeg onmogelijk, zo legt Curzon-Price uit. In alle andere parlementaire democratieën proberen politici hun stemmenpotentieel voortdurend te vergroten door nog een bijkomend groepje kiezers te “kopen.” Dat gebeurt door die marginale groep (“marginaal” in economische betekenis (de laatst bijkomende fractie), al gaat het dikwijls inderdaad om marginale groepen) een protectionistisch voordeel te verschaffen waarvan de overige kiezers zich vaak niet onmiddellijk bewust zijn. Alhoewel die laatsten er vaak financieel nadeel van ondervinden, zijn ze rationeel onwetend van dit nadeel. Ze worden zich meestal pas bewust van hetgeen er gebeurde wanneer de beslissing reeds genomen is en het te laat is om de maatregel ongedaan te maken. In Zwitserland kan zoiets niet, aldus Curzon-Price, omdat “elk voorstel om taksen te heffen op een bepaald product het land onmiddellijk verdeelt in zijn vele tegenstellingen: religieus, etnisch, taalkundig, professioneel, geografisch, enz. De winnaars en de verliezers worden onmiddellijk geidentificeerd, terwijl de verliezers een storm van protest kunnen ontketenen met de dreiging van meerdere referenda die de door politici genomen maatregelen ongedaan maken. Zwitserland mag dan theoretisch een majoritaire federale parlementaire democratie zijn, met lager- en hogerhuizen op federaal zowel als kantonaal niveau, de Zwitserse politici weten dat zij een zeer brede consensus achter zich moeten krijgen voor elke politieke beslissing die ze willen nemen.” Het voeren van een ‘doelgroepenbeleid’ door politici is zo goed als onmogelijk.

Daardoor wordt in Zwitserland een fenomeen vermeden dat bij ons zeer frequent voorkomt: het free-rider principe, waarbij bepaalde groepen zich een voordeel proberen te verschaffen waarvoor niet zij, maar anderen de prijs hebben moeten betalen. Er zijn in Zwitserland ook free-riders of van overheidswege beschermde groepen, zoals de boeren, maar hun voorrechten hebben een historische grondslag en steunen op een brede basis bij het volk dat bereid is hiervoor te betalen.

Geen financiële transfers

Zo valt het op dat Zwitserland bijna geen gesubsidieerde industrieën heeft, dat de overheid geen industrieel beleid voert en dat er nagenoeg geen interkantonale fiscale transfers bestaan. De belastingtarieven in de diverse kantons lopen sterk uiteen. Dat is ook het geval met de 2.914 gemeenten. Bij ons beweert Elio Di Rupo dat er geen sprake mag zijn van sterk divergerende belastingstelsels tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië omdat anders het land uit elkaar zal vallen. Zwitserland met zijn 7,2 miljoen inwoners heeft zo’n drieduizend autonome politieke beslissingscentra, die gemiddeld elk zo’n 2.400 inwoners hebben, waarvan zo’n 1.800 kiezers. Dit betekent dat de stem van de kiezer 1/1.800 waard is, terwijl het bij ons 1/700.000 is. De invloed van de individuele kiezer is daardoor vele malen groter, want zijn stem telt werkelijk mee, zelfs indien men geen directe democratie maar een stelsel van zuiver representatieve vertegenwoordiging zou hebben.
 
Wanneer men de Zwitserse overheidsuitgaven bekijkt, stelt men vast dat ongeveer een derde besteed wordt door de federale, een derde door de kantonale en een derde door de gemeentelijke overheden. Onderhandelingen tussen de verschillende gemeenschappen zijn alleen vereist op het federale niveau. De andere beslissingsniveaus bestaan uit lokale, vaak heel homogene sociale groepen, waarbij in kleine gemeenten iedereen bijna iedereen persoonlijk kent. Indien iemand door de overheid bevoordeligt zou worden ten nadele van ander – hetzij door free-riding (ergens profijt uit halen zonder eraan mee te betalen) hetzij door rent-seeking (ergens profijt uit halen door anderen te benadelen – is dat onmiddellijk voor iedereen zichtbaar.

Secessie

Ook secessie wordt binnen het Zwitserse stelsel getolereerd. Dat bleek bij de afscheiding van het kanton Jura van het kanton Bern, een proces dat in 1975 begon en pas in 1995 was afgesloten. Jura is om een gemengd gebied waar zowel Frans- als Duitstaligen woonden. Het werd in 1815 na de Napoleontische oorlogen aan Zwitserland toegewezen en bij het kanton Bern gevoegd. Lange tijd domineerde in Zwitserland de godsdienstige tegenstelling. Omdat zowel Bern als het nieuw verworven gebied in meerderheid protestants was, leidde dat niet tot problemen. Toen na de Tweede Wereldoorlog het belang van de godsdienstige tegenstelling afnam en de taalkundige breuklijn begon te domineren, ontstond de separatistische beweging Jura Libre die de Franstalige gemeenten “onverwijld” wilde losmaken van het Duitstalige Bern.

In 1975 werd aan alle gemeenten (en zelfs aan alle gehuchten) de keuze gelaten om voor Bern dan wel een nieuw te creëren Franstalig kanton Jura te kiezen. Dat proces waarbij de gemeenten er bij referendum over stemden of ze zich bij de Jura-secessie wilden aansluiten, begon in 1975, maar sleepte twintig jaar aan omdat men blijkbaar in nogal wat gemeenten (en zelfs delen van gemeenten) de tijd nam om uit te maken bij welk kanton men het liefst zou horen. Het laatste gehucht om zijn keuze te bepalen was Vellerat in 1995. (De 70 kiezers in de vlek Vellerat kozen voor het kanton Jura. Het vormt vandaag een enclave in het kanton Bern). De grens tussen de kantons Jura en Bern is vandaag een puzzel, met meerdere wederzijdse enclaves. Niemand ligt van die grillige (bewegende) grenzen echter wakker. Het zijn de grenzen zoals ze bepaald werden door soevereine burgers.

In Zwitserland ontstond aldus een niet-artificiële natie, bestaande uit soevereine burgers die noch hun taal, noch hun godsdienst met elkaar delen, maar alleen hun vrijheidsliefde. De keerzijde van die vrijheidsliefde is dat de Zwitsers ook geen imperialistisch verlangens koesteren om hun wil op te leggen aan een vijandige minderheid. Hoewel het opsplitsen van politieke eenheden in piepkleine entiteiten misschien kosten meebrengt omdat men sommige schaalvoordelen mist, staat daartegenover een toegenomen legitimiteit van de staat.

Anthony de Jasay heeft er op gewezen dat een staat op drie manieren de gehoorzaamheid van de burgers kan verkrijgen: door repressie, omkoping of instemming (repression, bribery and consent). De meeste hedendaagse representatieve democratieën gebruiken de tweede methode, waarbij de politieke klasse de stem van marginale kiezers koopt om aldus de eigen machtspositie te verstevigen. Regimes die op de vrijwillige instemming van de burgers kunnen rekenen, moeten echter hun schaarse financiële middelen niet besteden aan het omkopen van een voldoende groot aantal mensen noch aan de uitbouw van een repressie-apparaat. Vandaar, aldus Curzon-Price, dat kleine gemeenschappen, juist omdat zij legitiemer zijn, rijker en welvarender worden dan grotere gemeenschappen met minder legitimiteit.

De MPS-voorzitster wees er in Rejkjavik ook op dat de Europese Unie zich spoedig voor hetzelfde probleem gesteld zal zien. Vandaag koopt de EU de aanhankelijkheid van groepen mensen, maar het budget van de EU is niet groot genoeg om voldoende burgers om te kopen. Daarom zal de EU zich volgens Curzon-Price alleen nog via repressie in stand kunnen houden. Dat laatste acht ze echter weinig waarschijnlijk omdat de nationale bevolkingen dit niet zullen nemen. Daarom vermoedt Curzon-Price dat het EU-project langzaam zal ontrafelen. Wie mijn boek A Throne in Brussels heeft gelezen, weet dat ik met betrekking tot België tot dezelfde conclusie kom. Omdat België de aanhankelijkheid van de burgers moet kopen, krijgt het dit steeds moeilijker nu de welvaartsstaat onder druk staat. Daarom zal het regime hetzij dwang en repressie moeten gebruiken om zich in stand te houden, hetzij ten onder gaan – net zoals de Sovjet-Unie, Tsjechoslovakije en Joegoslavië eerder ten onder gingen omdat het repressie- en corruptie-apparaat niet te handhaven was.