Boerka's in de Kempen
From the desk of Paul Belien on Sat, 2005-09-24 16:27
De eerste keer dat ik een boerka zag was twee jaar geleden in de Statiestraat in Berchem. Ik reed langs met de auto en zag op de stoep twee volledig vermomde personen lopen. Ik neem aan dat het vrouwen waren, maar je weet natuurlijk nooit. Enkele maanden later verklaarde Patrick Janssens dat er in zijn stad geen mensen met boerka rondliepen. Hij had het in elk geval nog nooit gezien. Maar ik wist beter.
Enkele weken geleden zag ik de eerste boerka in de Kempen. Ik stapte op donderdag 25 augustus in Berchem op een volle spitsuurtrein naar Mol toen een Marokkaan in pyjama opstapte gevolgd door een volledig gesluierde persoon. Ze namen plaats in de trein op het bankstel achter ons. Ik maakte me half luidop kwaad, maar kreeg slechts afkeurende blikken van de mensen rondom. Ik zei dat zulke klederdracht in ons land niet toegelaten was, waarop een vrouw nogal bits antwoordde: “En wat wilt ge dat we daar dan aan doen?” Ik dacht nog: ik zou aan de handrem moeten trekken en dat boerka-wezen van de trein laten halen, maar ik besloot me maar gedeisd te houden – een brave Vlaming tussen de andere Vlaamse schapen. Achter mij hoorde ik de Marokkaan met het vermomde wezen in het Arabisch praten. Uit de stem bleek dat het inderdaad om een vrouw ging, niet om een of andere ontsnapte bajesklant op de vlucht voor de politie of een zelfmoordterrorist die een trein van Antwerpen naar de Kempen de lucht in wilde blazen.
Komen voelen
Enkele kleine kinderen vroegen aan hun moeder waarom “die mevrouw een masker draagt.” Ze zeiden het luid zodat de hele trein het kon horen. “Dat is carnaval,” zei de moeder, waarop een stem vanonder de boerka klonk. Het was de stem van een jonge vrouw met een overduidelijke Hollandse tongval. “Nou, ik ben een moslima,” zei ze. “Weet jij wat dit is? Dit is een boerka. Wil je het eens voelen?”
De kinderen vonden het maar niks, waarop ze in haar hooghollands herhaalde: “Ik ben een moslima. Als jij wil mag jij eens aan mijn boerka komen voelen.” De kinderen hielden wijselijk hun afstand van het rare wezen dat niet gezien wilde worden, zelfs niet door kinderoogjes, maar wel betast. Zien mag blijkbaar niet van Allah, maar tasten wel.
De mannen in de trein, arbeiders en bedienden na de dagtaak terug op weg naar huis, deden allemaal of ze de vraag van de moslima om betast te worden niet hadden gehoord. Niemand zei: “Wilt ge dat ik eens kom voelen?” Het waren allemaal brave Kempenaars. In Antwerpen zou er waarschijnlijk wel een zwanzer te vinden zijn geweest om de boerka eens te komen betasten. Al weet je dat natuurlijk ook niet met zekerheid. De Marokkaan in zijn pyjama zat er nog. Hij zei geen woord maar keek vervaarlijk. De kinderen kregen van hun moeder een snoepje en lieten “de moslima” verder met rust.
Ik stapte af in Mol en kwam thuis aan, foeterend dat “dit land om zeep is.” De moslima en haar begeleider bleven op de trein en reden verder richting Neerpelt. Misschien was het één van de boerka-dragende wichten uit Maaseik.
Ik wilde enkele weken geleden al over dit voorval schrijven, maar besloot het niet te doen omdat ik niet “verzuurd” wilde lijken en ik bovendien vreesde dat een heel aantal mensen het niet zouden geloven. Ik heb in het verhaal hierboven nochtans niets verzonnen noch enigzins literair bijgeschaafd. Ik heb ze wis en waarachtig ontmoet, de Marokkaanse moslima met de boerka en de Hollandse tongval die zich liever liet voelen dan zien. En niemand in die volle trein, ook ik niet, die opstond en riep: “Is het hier nu godverdomme gedaan met die belachelijke onzin! Ge kunt in Marokko met de mensen hun voeten gaan spelen!”
Omdat het echter de waarheid is, en de waarheid nooit verzuurd kan zijn, hebt u hier mijn verhaal. Waar men gaat langs Vlaamse wegen, komt men vroeg of laat een boerka tegen.