De-Doe-Deze-Stemtest-Best-Weg-Test 2009
From the desk of Frank Thevissen on Sat, 2009-05-09 20:55
De VRT heeft na jarenlange ervaring met de politieke stemtest nog altijd bitter weinig van deze pseudo-wetenschappelijke gedrochten opgestoken, tenzij dat het na elke editie steeds mogelijk blijkt om de validiteit van vragen nog meer uit te hollen en – een primeur – dat je rond dergelijke dubieuze en verwarrende volksverlakkerij best geen televisieshows produceert. Dat laatste lijkt alvast een wijze beslissing van de openbare omroep. Nu nog deze belabberde stemtest opbergen op de plaats waar ze thuishoort: de prullenmand.
De Grote Roerganger
Dat zijn alvast de eerste conclusies bij de lancering van de nieuwste editie van de Doe De Stemtest die mij na een sparteling doorheen 36 overwegend stuntelig geformuleerde en onbeholpen vragen en een milimeterspurt tussen Vlaams Belang, Open VLD en LDD, uiteindelijk bij de partij van De Grote Roerganger bracht (zie grafiek). Al zegt die uitslag wellicht meer over de validiteit van de test, dan over de inhoudelijke opvattingen van de schrijver van deze bijdrage.
Welk genie dit keer de partijprogramma’s heeft uitgeplozen en daaruit een amalgaan van stuntelige stellingen en non-sensikale dilemma’s heeft gebrouwen, maakte de nieuwsdienst niet bekend, maar het staat vast deze stellingenmaker weinig kaas heeft gegeten van onderzoekdesigns en vraagformuleringen om uit te maken bij welke partij(en) een kiezer inhoudelijk het dichtst aanleunt. Op zich overigens een relevante, nuttige en zelfs haalbare oefening op voorwaarde evenwel dat zo een test met kennis van zaken in elkaar wordt geknutseld.
Te veel, te vaak
Er zit dermate veel anecdotiek, stereotypering, fragmentatie en bias in deze test, dat geen redelijk mens in staat is om een redelijk antwoord te verzinnen op minstens de helft van de dichotome vragen. Als oefening in ongebreidelde incompetentie kan deze test dus opnieuw tellen. Wat betekent ‘vaak spijbelen’ in een vraag als ‘Ouders van kinderen die vaak spijbelen, moeten worden gestraft’? En wat moeten we ons bij dat ‘staffen’ trouwens concreet voorstellen? Wat betekent ‘te veel aandacht’ in een tendentieuze stelling als ‘Te veel aandacht voor zwakke groepen in het onderwijs haalt de kwaliteit naar beneden’. En hoe duur zijn ‘dure schoolreizen’ in een al even tendentieus dilemma als ‘Middelbare scholen moeten de mogelijkheid krijgen om dure reizen te organiseren’.
Wat zeggen al deze verkruimelde stellingen trouwens over het onderwijsbeleid dat de verschillende partijen willen voeren? Wat bekent ‘meer’ in een vraag als ‘Er moeten meer gesloten centra voor delinquente jongeren komen’. Het wemelt trouwens van ‘meer’, ‘minder’, ‘weinig’, ‘veel’ in deze vragenbatterij zonder dat de kiezer daarbij enig referentiepunt krijgt aangereikt om elementair degelijk en betekenisvol te kunnen antwoorden op dergelijke stellingen (‘Cultuurprojecten met weinig bezoekers moeten minder subsidies krijgen’). Een antwoord op de stelling ‘Vlaanderen moet meer geld besteden aan ontwikkelingshulp’ is bijvoorbeeld compleet zinloos als je geen elementair besef hebt over de omvang van het budget dat Vlaanderen voor ontwikkelingshulp uittrekt. Terwijl je met stellige zekerheid kunt opperen dat geen 5% van de Vlamingen ook maar bij benadering in staat is om aan te geven hoeveel belastinggeld de Vlaamse overheid vandaag richting ontwikkelingshulp schuift.
Instinker
Maar de incompetentie inzake vraagformulering kan nog stuitender. Wat te denken over een draak en tegelijkertijd stereotype instinker als ‘De wachtlijsten in de gehandicaptensector wegwerken, is belangrijker dan belastingen verlagen’ om te polsen waar de kiezer en de partij voorkeur aan verleent: het sociale of het fiscale? En wat betekent het dan indien je je 'niet akkoord' verklaart met deze stelling: (a) dat je belastingen verlagen belanger vindt dan wachtlijsten wegwerken, (b) dat je geen van beide belangrijk vindt of (c) dat je vindt dat zowel de wachtlijsten moeten worden weggewerkt, alsook de belastingen moeten worden verlaagd? Alvast drie totaal verschillende uitwegen en evenveel interpretatiemogelijkheden die allemaal in een ‘niet akkoord’ samenhokken.
Ongeveer hetzelfde doe je als je ‘ecologie’ op een stereotype, clichématige manier wil afzetten tegenover ‘economie’, en je daarbij de milieubewuste kiezer op een voor de hand liggende manier naar Groen! wil loodsen (of net wil vermijden dat het groene balkje aan het einde van de test aandikt). In dat geval kun je geen betere stelling bedenken als ‘Economische groei rond de luchthavens is belangrijker dan strenge geluidsnormen’ (stelling 31). Los daarvan berust de hele constructie van deze stelling op een aantal impliciete en betekenissen die strikt genomen die niet eens in de vraag vervat zitten. Daarom ook meteen goed voor de prullenmand.
Windmolen in de tuin
‘Wie een auto van 10 jaar vervangt, moet een premie krijgen?’ Waarom wordt die termijn van 10 jaar zo nauwkeurig gespecifieerd en blijft men compleet in het ongewisse over de aard en de omvang van zulke premie? Overigens, waarom zou iemand een premie weigeren, als de vraag slechts een keuze impliceert tussen het wel of niet ontvangen van een premie?
En hoeveel kiezers zouden al hun slaap hebben gelaten om het volgende prangende dilemma op te lossen: ‘Het moet makkelijker worden om een windmolen in je tuin te plaatsen?’ Op het impliciete niveau geeft zo’n ronduit infantiele vraag hooguit aan dat als je de partij Groen! om welke reden dan ook wil vermijden, je best ‘niet akkoord’ gaat met een vraag waar het woord ‘windmolen’ in voorkomt.
Dus zelfs van de inmiddels traditionele uitleg dat zulke test enkel rekening houdt met de inhoudelijke posities van de kiezers tegenover de programmatorische stellingnamen en standpunten van de politieke partijen partijen, blijft in de praktijk geen spaander heel. En van welke partij zou het balkje aandikken denkt u indien u de vraag ‘De Vlaamse regering moet stappen zetten om Vlaanderen onafhankelijk te maken’ met ‘akkoord’ beantwoordt?
Goed idee?
En hoe pertinent is een vraag als ‘Engels moet worden erkend als een officiële taal in Brussel’, als je weet dat om een valide test te construeren, je best zoveel mogelijk vragen uitwerkt waarvan je mag verwachten dat mensen er al ooit elementair over hebben nagedacht en er dus een redelijke kans bestaat dat zij daarover een minimale mening hebben gevormd? Wat moet je in dat verband met een vraag als ‘Het toelaten van supertrucks op de weg is een goed idee’. Waarom zou dat überhaubt een goed idee moeten of kunnen zijn, laat staan een slecht idee? Idem voor een vraag als ‘Het moet makkelijker worden om grote winkelcentra in te planten’. Daar leid ik dus uit af het inplanten van winkelcentra (waar overigens?) vandaag ‘moeilijker’ is. Maar moeilijker dan wat? Dan makkelijk!? Of ‘de uitbreiding van de haven mag niet belemmerd worden’. Waarom voor de constructie van de stelling het multi-interpretabele ‘belemmeren’ gebruiken als je in feite wilt polsen of men al dan niet voorstander is van de uitbreiding van de Antwerpse haven?
En als uitsmijter: ‘Het moet mogelijk zijn om met Vlaams Belang een regering te vormen’, een stelling die zonder voorbehoud met de prijs van het meest politiek correcte dilemma uit deze ‘Doe de Stemtest’ gaat lopen, maar hoe dan ook een degelijke test onwaardig is, ook al hebben we over dit dilemma ondertussen allemaal minstens al eens ooit één keer nagedacht.