Durven De Vlamingen Het Aan?

Mia heeft het licht gezien! In een gastcolumn in de vrt-webruimte deredactie.be op 23 januari 2011, “Volksraadpleging kan politieke impasse doorbreken”, pleit Mia De Schamphelaere, oud-CD&V-senatrice, voor een beslissend referendum over de staatkundige toekomst van België. Zij ziet vier opties waartussen het soevereine kiezerskorps kan kiezen:

  1. “terug naar een unitair België”, dus “geen paritaire regering meer, geen bijzondere meerderheden en geen beschermingsmechanismen en het gebruik van de officiële landstalen in alle administraties van Oostende tot Aarlen”;
  2. “de huidige grondwet met wijzigingsmogelijkheden behouden”, wat neerkomt op “almaar moeilijker wordende regeringsvormingen”;
  3. “een confederatie”, wat betekent “autonomie voor de deelstaten met een Belgische koepel”;
  4. “onafhankelijkheid”, wat “het einde van België” impliceert, en “voor Vlaanderen het risico om de band met Brussel te verliezen”.

Het gebeurt zelden dat christendemocratische politici voor het referendum pleiten, evenmin in het tot directe democratie neigende Duitsland als in het ondemocratische België. Ten eerste heeft die politieke familie met haar kerkelijke wortels vanouds een voorkeur voor bevoogding door een hoger gezag, en ten tweede is zij sinds WO2 bijna onafgebroken aan het bewind geweest, een positie waarin men elke volksinspraak als een afknabbeling van de eigen macht ziet. Het is geen toeval dat juist een recent naar huis gestuurde politica (niet herkozen in 2010) nu openlijk met de klassieke partijlijn breekt. Maar de hemel verheugt zich over elke bekeerling.

Er is een tastbare aanleiding voor die toewending tot het democratisch alternatief: “het Belgisch institutioneel kader leidt enkel nog tot wederzijdse blokkeringen”. Wanneer de indirecte democratie vastloopt, “raadpleegt men de eigenlijke opdrachtgevers, de bevolking dus”. In enkele landen is dit een gevestigd gebruik, en met goed gevolg, maar in België? De enige Belgische volksraadpleging, die over de Koningskwestie, dateert van 1950, maar “de uitslag toonde een té grote verdeeldheid tussen beide landsgedeelten en werd om redenen van pacificatie niet gerespecteerd”. Wie met geweld dreigt, overtroeft hier het volksbesluit.

De negatieve lezersreacties op haar voorstel staan dan ook bol van cynisch defaitisme tegenover de antidemocratische krachten in België: als het toen niet kon, waarom het dan nu proberen? Op die retorische vraag bestaan goede niet-retorische antwoorden. Eén is het zelfrespect, dat wij als bevolking onze eigen politieke koers willen bepalen. Maar voor wie geen zelfrespect lust (en dat zijn er nogal wat), is er een dringender reden: “Nu functioneert onze staat zeker niet”, de politieke klasse komt er zelf niet meer uit want de door haarzelf geschapen staatsstructuren blijken onwerkbaar.

Mw. De Schamphelaere geldt als eerder Vlaamsgezind, net als LDD en VLOTT die ook met referendumvoorstellen komen. Maar tegelijk werpen anti-Vlaamse scheldkanonniers als Tom Lanoye de handschoen: durf maar eens een referendum over de splitsing van België te organiseren, je zal zien dat de meerderheid van de Vlamingen (laat staan van de Belgen) daartegen gekant is.

Inderdaad, het is een waagstuk, voor beide partijen. Eerst en vooral voor de Vlamingen. De kiezer in de discretie van het stemhokje heeft misschien meer haar op zijn tanden dan de politicus die niet eens de grondwettelijk reeds vastgelegde splitsing van BHV in feiten weet om te zetten; maar Vlamingen zijn berucht om hun terugkrabbelen in het zicht van de genadestoot. Die slag met de goedendag, dat was in 1302, vergane glorie die de Vlaamse regering in 2002 zelfs weigerde te gedenken. De dolkstoot van aspirant-baron Luc de Bruyckere in de rug van Bart De Wever en van het eigen Voka-programma herinnert eraan hoe zoollikkerij naar hogere machten ten nadele van de Vlamingen diep in de volksaard ingeroest is. Daarnaast zijn er ook eerbare bezwaren, bv. de inschatting dat Brussel dan helemaal verloren gaat.

Anderzijds schept een referendum binnen een samenleving die er geen ervaring mee heeft, onverwachte opiniebewegingen. De antidemocratische kritiek dat referendums altijd in het voordeel zijn van het oppositiestandpunt, heeft een grond van waarheid, namelijk zolang het referendum slechts per uitzondering georganiseerd wordt. Dan kunnen scheeftrekkende kinderziekten optreden, echter slechts totdat de burger ervaart dat hij nu zelf de beslissingen neemt. Vanaf dan hoeft hij geen puberale vuist meer te maken tegen het gezag, omdat hij zelf de gezagspositie bekleedt. In dit geval zou een onverwacht referendum over het voortbestaan van België een lichtjes revolutionaire sfeer scheppen, en die werkt in het voordeel van de Vlaamse eisen, omdat die het oppositionele standpunt vormen. Tussen de aankondiging van een volksstemming en de eigenlijke kiesdag kan er in de geesten veel gebeuren.

Daarom moeten ook de belgicisten niet te zegezeker zijn. De gemiddelde Vlaming van vandaag is een politieke slaapkop, een vijg waarvoor de Coburgs niet bang zijn, en in een gedurfd project volharden ligt niet in zijn aard. Maar in zo’n referendumcampagne kan deze slapende schoothond gewekt worden, en wel door de Vlamingenhaat die de belgicisten in die omstandigheden nog ongebreidelder zullen spuien dan ze de jongste maanden reeds gedaan hebben. Het is allerminst zeker dat hij op de grote dag voor de status-quo zal stemmen.