Voorbij Het Algemeen Nederlands
From the desk of Koenraad Elst on Thu, 2011-05-26 12:57
In een radiogesprek over de pas overleden VRT-taalraadsman Eugène Berode vertelde een nieuwlezer over de correcties die hij regelmatig van hem toegestuurd kreeg. Die waren erop gericht, de taal van de staatszender van fouten te zuiveren. Daar was en is wel aanleiding toe. Hoeveel journalisten en intellectuelen zeggen niet “uitdeinen” waar ze “uitdijen” bedoelen, of schrijven “pubertijd” in plaats van “puberteit”? Maar naast evidente fouten zijn er ook vormen die slechts vanuit een welbepaalde politieke keuze als fout kunnen beschouwd worden. Laat ons het eens hebben over taalbeleid.
Een taalhovenier behoort het onkruid uit de taal te wieden, en Berode deed dat op een uiterst invloedrijke plaats. Overal ter wereld is de staatsomroep immers de belangrijkste verspreider van de standaardtaal. In het Chinees noemen gewone mensen de standaardtaal dianshihua, “tv-taal”. In Vlaanderen is dat vanaf het begin van de NIR-BRT-BRTN-VRT een bewust gestuurd proces: de domme Vlaming beschaven door hem uit zijn dialecthorizon te tillen en de standaardtaal aan te wennen. Maar wat was dat, die standaardtaal?
Tot in de jaren ’70 was “Algemeen Beschaafd Nederlands” de gebruikelijke term. “Beschaafd” is rijkelijk vaag, maar het stelt tenminste een criterium voorop: wanneer je twijfelt tussen twee vormen, kies dan de beschaafdste. Wie beschaving heeft, kan dan in beginsel zelf oordelen.
Maar volgens dat criterium was er geen enkele reden om “gij” door “jij” te vervangen. “Jij” is een West-Vlaamse en later ook Hollandse vervorming van “gij”, maar in de Bijbel en andere formele teksten bleef de “gij”-vorm ook in Nederland tot voor kort de norm. Voor zichzelf hebben zij die norm wel veranderd, want zij willen zich op hun gemak voelen in hun taal en laten zich door niemand dicteren: “Zeg niet:…, maar zeg:…” Geen Hollander heeft de Vlamingen echter ooit gevraagd om dit gebruik te veranderen. Maar kruiperige Vlamingen willen, als het niet voor de Walen of de Duitsers is, per se voor iémand kruipen. Dus moest het algemeen-Nederlandse “gij” door de regionale variant “jij” vervangen, tot groot ongemak van meerdere generaties Vlaamse volksmensen in zoiets intiems als hun moedertaal. Het taalleven in Vlaanderen heeft hierdoor grote schade opgelopen. Met een taalnorm die dichter bij het bestaande gebruik aansloot, dus met “gij” in plaats van “jij”, had het beschaafd Nederlands veel dieper kunnen doordringen. Regelneven hadden zich nog kunnen uitleven door “gadegij” te corrigeren tot “gaat gij”.
De weglating van dat criterium “Beschaafd” had veel met de egalitaire tijdsgeest te maken: het dialect was de taal van het werkvolk, en we wilden die klasse niet als “onbeschaafd” wegzetten, terwijl we ze toch haar taaltje wilden afleren. Op zich schijnt “Algemeen Nederlands” te betekenen, de taalvormen die nagenoeg iedereen gebruikt, maar dat was het helemaal niet. Zeer weinigen in Vlaanderen zeiden “mooi” en “leuk” en “jij”, de vormen die de taaluniformeerders hen opdrongen. De filosofie achter het AN bleek paradoxaal genoeg juist autoritair: wij moeten geen reden geven voor onze eis dat jij “jij” zegt, jij moet dat doen omdat wij, de zelfhatende Vlaamse elite, dat nu eenmaal zo voor jou beslist hebben.
Berode koos uitdrukkelijk voor het Noord-Nederlands als taalnorm, met als argument: “Hebt u er soms een andere?” Natuurlijk, sla er oude collegeboeken of de eerste Rode Ridders maar op na, dat was goed Nederlands maar geen Hollands. En zeker als je er een minder rigide opvatting van “norm” op na houdt. Als er twee vormen naast elkaar bestaan, bv. “verwittigen” en “waarschuwen”, dan hoef je de ene nog niet normatief en de andere fout te verklaren.
In meerstatelijke taalgebieden laat de politieke grens zich ook in het taalgebruik voelen, bv. tussen Brits en Amerikaans Engels: truck/lorry, closet/cupboard, enz. In die geest sprak men in de jaren ’80 en ’90 vaak van de “Vlaamse standaardvariant”, blijkbaar bedoeld om zoniet het hele Nederlandse, dan toch het Belgisch-Nederlandse taalgebruik te homogeniseren. Maar ook binnen één bestuursgebied hoeft de taal niet uniform te zijn. Zo loopt de scheiding tussen de standaard-Nederlandse zachte g en de noordelijke harde g een eind ten noorden van de Belgisch-Nederlandse grens. Het aandringen op volstrekte éénvormigheid, onbekend in het Engels (waar zelfs nieuwslezers complexloos hun Schotse of Texaanse tongval laten horen), heeft wellicht met het voorbeeld van het centralistische Frans te maken. Hoewel, zelfs daar worden nationale varianten aanvaard. Parijzenaars grinniken misschien eens om “septante” maar hebben er geen probleem mee als Walen die gebruiken. Wallonië kent geen campagnes om “septante” door “soixante-dix” te vervangen.
Die kijfdrift van de AN-propagandisten, die gretigheid om ingeburgerde woorden en zegswijzen als “fout” te betitelen, speelde ook tegenover zogenaamde purismen. Berode wou de taal van vreemde maar ook van volkseigen smetten vrij, weg met de gallicismen én met de vooral in Vlaanderen gebezigde vervangwoorden. Hij placht te zeggen: “Ik ga niet met een regenscherm onder het stortbad, maar met een paraplu onder de douche.” Weer die onverdraagzaamheid tegen variatie; waarom niet gewoon beide woorden als volwaardig Nederlands erkennen? Overigens was dat veto tegen purismen wat onzinnig als je ziet hoeveel doodgewone woorden ooit als purisme begonnen zijn: driehoek, vraagstuk, veronderstellen, scheikunde, enz.
Ter attentie van die flaminganten die plooien voor het Noord-Nederlands noodzakelijk achten voor de Vlaamse zaak, wijzen we er nog op dat de felste geselaars van “Belgisch Nederlands” altijd de anti-flaminganten geweest zijn, zoals Johan Anthierens en barones Maria-Adelheid d’Oornaert. Toen Walter De Bock zich tegen de “Leuven Vlaams”-beweging keerde, schamperde hij over “Walen buiten!” dat die slagzin niet alleen politiek maar ook taalkundig fout is. Niet dat hij kon uitleggen wat er aan “buiten” zo fout is, maar Hollanders zouden daar gezegd hebben: “Walen eruit!”
Walen waaruit? Die “er” verwijst normaal naar iets dat eerder genoemd geweest is. “Hij bleef in zijn auto zitten, maar toen ik hem riep, kwam hij eruit”, namelijk uit de genoemde auto. In “Walen eruit!” ontbreekt zulk eerder genoemd verwijsvoorwerp. Je had kunnen zeggen: “Dit is ons Leuven en wij willen de Walen eruit!” Maar dat heb je niet gezegd, “Leuven” wordt niet genoemd, en dus is de uitdrukking “Walen eruit!” daar in het beste geval slordig. Misschien gelegitimeerd door veelvuldig gebruik, althans in Nederland, maar zeker niet verplicht. Vanuit het standpunt van logica en dus “beschaving” verdient de variant “Walen buiten/dehors/out/raus” de voorkeur.
Snobs denken echter dat hun taal meer allure krijgt als ze onnauwkeurig is, zodat ze alleen begrepen wordt door wie reeds met de spreker een niet-genoemde informatie deelt. Nog zo’n slordige uitdrukking die taalvitters aan de Vlamingen willen opdringen, is: “met zijn allen”. Ook hier ontbreekt de verwijzing: met wiens allen? Zeg maar gewoon “allemaal”.
De jongste uitgave van de Prisma-woordenboeken erkent “Belgisch Nederlands” en “Nederlands Nederlands” op gelijke voet, als “natiolecten”. Volgens Ruud Hendrickx, Berode’s opvolger bij de VRT maar ook lid van de redactie van Van Dale, zal ook dat toonaangevend woordenboek in de volgende uitgave dat ruimdenkende voorbeeld volgen. De taalkundige emancipatie van de Vlamingen is eindelijk begonnen.