Democratie Of Rechtvaardigheid?
From the desk of Koenraad Elst on Tue, 2012-10-02 09:19
Op 28 september 2012 vond in Leuven de Dag van de Politieke Filosofie van de Lage Landen plaats. Het was best gezellig, en ter voorbereiding lazen we de zienswijze van Philippe van Parijs over rechtvaardigheid en democratie, die we daar zouden bespreken.
Philippe van Parijs, filosofieprof aan de UCL, en nog wat andere dingen aan andere universiteiten, is een best aardige man, die ons eraan herinnert dat niet alle Franstaligen Vlamingenhaters zijn. Hij noemt Willem van Oranje de grootste Brusselaar ooit (hij kwam op 11-jarige leeftijd in Brussel wonen en werd volgens sommigen de Zwijger genoemd omdat zijn Nederlands zo slecht was) en erkent dat Waals-Brabant nooit de rijkste provincie van het land geworden was zonder de “gedwongen” verhuis van de UCL.
Hij is ook belgicist, in verlegenheid gebracht door buitenlanders die België bewonderen terwijl hij weet dat het hier niet goed gaat. Hij is voor democratie, ook op taalgebied: hij is ervoor dat elke taalgroep een politieke entiteit de zijne kan noemen. Maar hij is nog meer voor rechtvaardigheid, en daar wil hij de democratie wel eens aan opofferen. Belgicisten die zich tegen de democratie uitspreken, het is niets ongewoons, maar de reden is in dit geval wel origineel, zoals het een wijsgeer betaamt.
Een instrumentele visie op democratie hoeft niet slecht te zijn, vgl.Alexis de Tocqueville’s opmerking dat men de vrijheid hartstochtelijk moet liefhebben, de democratie slechts met mate, aangezien zij maar een werktuig is om de vrijheid te verwezenlijken. Juist ijveraars voor de democratie relativeren haar, terwijl haar tegenstanders (zoals de extreemlinkse wildeman Guy Verhofstadt) verabsoluterend met de democratieslagzin zwaaien. Dat Philippe van Parijs de sociale rechtvaardigheid tot doel neemt en de democratie als middel daartoe, is dus niet noodzakelijk slecht. Helaas komt zijn zorg om België zijn zorg om de democratie verbrodden.
België
Een Hollandse deelnemer stelde na een hele voormiddag vast dat hij nog geen enkel argument voor het behoud van België gehoord had, hoewel het de spreker daar juist om te doen was. Antwoord: Philippe gelooft niet dat Vlamingen en Walen uiteen zullen gaan, en wel omdat zij verstandig zijn. Zij, en zeker de Vlamingen, zullen Brussel nooit loslaten. Vertrekken met Brussel, en de Vlamingen worden de fascisten van Europa genoemd; vertrekken zonder Brussel, en zij zijn de onnozelaars van Europa.
Hij citeert dan Ed Glazer van Harvard: herverdeling is nodig, maar vertrouw ze vooral niet toe aan de steden, want dan komen de armen naar die stad terwijl de rijken van die stad zich om belastingredenen buiten de stad vestigen. Hetzelfde geldt voor Brussel: dat kan enkel voor zijn talrijke armen zorgen als de solidariteit nationaal georganiseerd wordt.
Het ontgaat de professor dat dit een uitstekend argument is, met name voor de belgicistische linkerzijde, tegen het zogenaamde “federalisme met drie”: Brussel had nooit een eigen gewest mogen worden. Hij erkent impliciet ook dat Brussel meer heeft aan het welvarende Vlaanderen dan aan het hulpbehoevende Wallonië.
Territorialiteit
De professor zegt van zichzelf dat hij vóór territorialiteit is, en dat dit onder Walen uitzonderlijk is. Onder Franstaligen heerst momenteel (wegens het conflict rond de Brusselse rand) de opvatting dat territorialiteit, het nazi-klinkende ius soli, typisch de flamingantische positie is. Terwijl territorialiteit juist een Franstalige eis was: de door de professor zelf genoemde splitsing van België’s politieke partijen, enkele jaren geleden nog de splitsing van de metaalarbeidersvakbond, de taalgrens, de door Jules Destrée honderd jaar geleden gedane oproep voor politieke autonomie vanuit de vaststelling dat Vlamingen en Walen aparte volkeren zijn: het waren allemaal Franstalige initiatieven. Philippe van Parijs blijft gewoon trouw aan de historisch Franstalige positie, daar waar de meeste Franstaligen in functie van hun wijzigende belangen (er zijn nauwelijks nog Vlamingen die door hun loutere aanwezigheid de Franstaligheid van Charleroi bedreigen) hun kazak gekeerd hebben en nu het personaliteitsbeginsel aanhangen en de territorialiteit veroordelen.
Over Brussel zei hij dat de uitdrukking (naar ik hoorde, eigenlijk Louis Tobback’s uitdrukking) “19 baronieën” onzin is: er zijn in Brussel minder burgemeesters per inwoner dan eender waar in Vlaanderen. Brussel kan leren van voorbeelden als Antwerpen en Parijs, gefusioneerd maar verdeeld in deels autonome districten, en van Wenen en Berlijn, die zelfstandige deelstaten vormen omringd door een andere deelstaat. De concrete oplossing voor de Brusselse jongeren, of ze nu in Brussel blijven of in de rand gaan wonen, is dat ze meertalig worden (Nederlands-Frans-Engels) en daarmee de belangrijkste hindernis opruimen om werk te vinden. Dat staat ook zo in het Marnix-plan: alle Brusselaars drietalig+. Het is genoemd naar Marnix van Sint-Aldegonde, de ingeweken Savoyard die voor zijn vriend Willem de Zwijger het Wilhelmus schreef.
Intussen is op Europees niveau een lingua franca aan het groeien uit de praktijk. Ook in landen als Frankrijk en Italië spreken steeds meer mensen Engels. Ddat is nu de “maximin”-taal, de taal die door het meeste mensen begrepen wordt, ook door de mensen die het slechtst talen kennen. Het verspreidt zich spontaan, maar tot de wetten van de EU behoort ook dat het dit feit nooit officieel zal durven vaststellen. Maar ze zal wel overeenkomstig dat feit functioneren.
Directe democratie
Een Hollandse deelnemer informeerde naar de mening van Philippe Van Parijs over het referendum. Hij gaf daarbij mee dat men meestal tegen is uit angst voor “populisme”. De professor was niet voor referendaire of participatieve democratie, hij dacht dat de samenleving beter gediend wordt door vertegenwoordigende democratie, die afstand houdt tegenover de dèmos. Dat is het klassieke elitaire argument tegen directe democratie: men is tegen “regering door het volk” omdat men tegen het volk is. De vraagsteller wierp op dat het referendum in Nederland over de EU-grondwet het debat juist dichter bij het volk gebracht heeft, en dat iedereen de volledige tekst van de voorgestelde grondwet in zijn brievenbus had gekregen. Maar de spreker was niet overtuigd: volgens hem wisten de mensen er te weinig van en dwong de formule van het referendum de kiezers tot een wit/zwart-antwoord op een ingewikkelde kwestie.
Uiteraard verschafte België ook een argument tegen de directe democratie. Volgens Philippe van Parijs moeten we ons een onderhandelingssituatie tussen partijleiders voorstellen. Hoe meer mensen in één gemeenschap dan per referendum tegen het bereikte compromis hebben gestemd, hoe sterker de onderhandelingspositie van partijen die hun standpunt verdedigen. De volkswil, normaal motor van de democratische politiek, wordt door de Belgische situatie vertekend. Een belgicist zal daarom de democratie weigeren, terwijl een democraat België zichzelf al of niet laat redden maar toch de democratie invoert.
De flamingantische stem was nagenoeg afwezig, het ging vooral tussen Hollanders met een separatistische (of Groot-Nederlandse) kijk op België en anderzijds Vlaamse belgicisten plus de spreker. Maar historisch gesproken zijn deze Hollanders inzake België natuurlijk antiseparatisten, en zijn juist de belgicisten aanhangers van het door Fransgezinden gestuurde separatisme van 1830.