Fredje De Bruyne
From the desk of Jan Neckers on Thu, 2005-12-15 12:23
’t Pallieterke vroeg me een paar weken geleden om voor eens en altijd duidelijk te maken wie de kwade geest was die indertijd de immens populaire sportjournalist Fred De Bruyne (1930-1994) de ezelsstamp gaf bij de toenmalige BRT. Ik heb Fred maar heel oppervlakkig gekend maar ik heb wel met een paar mensen gesproken die hem dagelijks bezig zagen en zij wijzen allen met de vinger naar dezelfde dader die een zeer bekende figuur in de omroep was en nog altijd is: de tijdsgeest.
Fred De Bruyne had een aantal serieuze handicaps om het bij de toenmalige BRT te maken. Er was eerst zijn volslagen ongeschikte persoonlijkheid. Fredje (en dat verkleinwoord dat velen gebruikten, zegt veel over zijn persoonlijkheid) was een vriendelijke, collegiale, ja zeggen velen, zelfs zeer aangename man.
Kortom, iemand die qua karakter niet geschikt was voor een milieu waar laster, achterklap, dikkenekkerij en messenstekerij in de rug onmisbare eigenschappen zijn. Verrassend genoeg, gezien zijn verleden, was Fred een volkomen mislukking als fietser (knikken naar boven en trappen naar onder). Hij bleef even vriendelijk tegenover iedereen want er was geen kwaad in hem en de opgezwollen ego’s van de sportdienst namen hem dat dikwijls kwalijk. Hij was daarenboven een keurige, zij het sportief geklede man, in de jaren zeventig op het moment dat een onverzorgd uiterlijk, vieze kleren en vettig lang ongewassen haar de absolute bewijzen waren van progressieve en professionele bekwaamheid.
Fred had b.v. de zeer slechte gewoonte om ’s maandagsmorgen eens te zuchten wanneer hij het redactielokaal betrad en daar de zwijnerij aan bierglazen, koffiekoppen, vieze asbakken, stinkende sigarettenpeuken bekeek die door de heer Huybrechts en Co waren achtergelaten na het zondagse Sportweekend. Fred zorgde er voor dat alles weer netjes was vooraleer hij begon te werken. Zo maak je natuurlijk geen vrienden.
Fred had nog andere handicaps. Eentje was niet te overwinnen. Hij had een jaarcontract dat ieder jaar vernieuwd moest worden, maar hij kon nooit hopen op de ultieme accolade die de omroep iemand kon geven: de vaste benoeming.
Hij bezat niet het diploma dat nodig was om aan het examen van journalist deel te nemen en bij de oude omroep betekende het dat hij altijd onderofficier zou blijven en nooit, al was het maar de laagste, graad van officier zou krijgen. Iedereen die bij een openbare dienst heeft gewerkt of er nog werkt, weet dat hij/zij zonder vaste benoeming altijd een vijfde wiel aan de wagen blijft dat zonder veel pardon in de gracht kan gekegeld worden, als het zo uitkomt.
Artikel 14
Nu bestond er bij de omroep het beruchte artikel 14, dat de mogelijkheid gaf om personen wegens buitengewone verdiensten vast te benoemen zonder examens of diploma’s, maar dat werd zeer schaars toegepast en dan alleen voor mensen die het echt verdienden. Voorbeelden waren o.a. Jan de Laet, een volstrekt onbekwame gesjeesde Belga-journalist die wel het hoogst mogelijke diploma bezat: een geboorteakte die onomstotelijk bewees dat hij een volle neef van Paul van den Boeynants was.
Een ander genie was de heer Karel Bruggemans, iemand die vriendelijk verzocht werd een rijksschool te verlaten maar die als goede SP-er op dezelfde gemeentelijke lijst in Kortenberg stond als de toenmalige SP-voorzitter van Miert en die zelfs schepene werd toen van Miert geen tijd had om dat baantje er nog bij te nemen.
Bruggemans werd zonder examen vast benoemd als producer bij de schooluitzendingen en eindigde zelfs in een directiefunctie dankzij zijn connectie met die andere Kortenbergmaffioso, toenmalig directeur-generaal Jan Ceuleers.
Artikel 14 voor iemand als De Bruyne was ondenkbaar, al was het maar omdat zijn “vaste” of “losse” collega’s de vakbond zouden gevraagd hebben het instituut plat te leggen. Een “losse” zoals dat heette, kwam daarenboven terecht in een sfeer waarin voor vele “vasten” niet de bekwaamheid telde, maar wel de politieke kleur. Zo was zijn toenmalige baas, Wim de Gruyter, een SP-apparatsjik (De Gruyter gaf altijd opdracht aan zijn medewerkers om ’s morgens te onderhandelen over de een of andere uitzending van een sportmanifestatie. Hij belde hen dan tegen de middag op met de vraag of er een goed restaurant voorzien was. Was het antwoord positief dan kwam hij ook, desnoods van Brussel naar Waregem, want die reiskosten werden toch vergoed). De Gruyter was een intieme vijand van Daniël Mortier, de tweede in bevel, CVP-er, tennisfreak, muggenzifter en aartsbureaucraat.
De truc
De Bruyne voelde zich niet lekker tussen al die interne ruzies die soms in pure haat omsloegen. Maar iemand die geen partij wil kiezen, heeft ook geen bondgenoten en is voor iedereen altijd het gemakkelijkste slachtoffer. Rik de Saedeleer was veel verstandiger. Die had niet alleen het nog populairdere voetbal in zijn portefeuille, maar hij manifesteerde zich ook openlijk als SP-er zodat hij daar rugdekking had. De Saedeleer kwam ook niet in aanmerking om aan een examen voor een vaste benoeming deel te nemen, maar daar vond hij vrij vlug iets op. Hij interesseerde zich voor het medium, specialiseerde zich in televisieregie en werd regisseur.
Voor de buitenwereld was De Saedeleer de voetbalstem bij uitstek maar intern werd hij een van de belangrijkste en bekwaamste regisseurs van de sportdienst, o.a. van de wedstrijden waar Fred de Bruyne het commentaar bij leverde. Regisseurs waren in die tijd ook altijd mensen met een jaarcontract (dus “los”) maar ze vlogen zelden of nooit aan de deur en de besten onder hen werden zelfs als adviseur-dienstchef betaald (iets wat De Saedeleer weigerde toen hij ontdekte dat hij dan de zeer ruime zondagsvergoedingen niet meer kon opstrijken).
En die wielerwestrijden waren de sterkte maar ook de Achilleshiel van Fred de Bruyne. Koers was zijn leven, maar dan ook niets anders. Zijn “collega’s” Sonck, De Pelsmaeker, Van Lombeeck, Huybrechts werden het niet moe om te beklemtonen dat zo’n luxeleven niet des BRTees was.
Gelijke monniken, gelijke kappen en Fred moest maar zoals iedereen stoppen met zijn monocultuur en zich ook voor andere sporten interesseren. Vandaag zouden een ster als De Bruyne en de hele VRT-hiërarchie met hem daar eens mee gelachen hebben (er zijn nu ook veel meer wedstrijden op TV) en een exclusiviteitcontract van zo’n 500.000 Euro per jaar zou zeker zijn deel geweest zijn, maar in de jaren zestig-zeventig woog het gelijkheidsargument van de “collega’s” zwaar. Iedereen op de sportredactie, bij de vakbonden (ondergetekende inbegrepen), bij de hiërarchie vond dat die bevoorrechte positie feitelijk niet kon. En dus moest Fred ook b.v. sportnieuws in het journaal aankondigen.
Taal
Fred kende niets van andere sporten en zweette water en bloed voor de camera, want er was nog geen autocue om alles netjes af te lezen. En dus beging hij geregeld flaters in al zijn zenuwachtigheid. Eentje die mij verteld is (ik weet niet of het verhaal klopt) luidt dat hij een wedstrijd tussen Dortmundt en Schalke 04 voorlas als “Dortmundt - Schalke = 0 - 4.” (Maar ik herinner me wel dat de jonge Kathy Lindekens een wedstrijd van Stade Leuven voorlas als Sint Leuven omdat op haar papiertje “St. Leuven” stond). Natuurlijk werd iedere De Bruyne-flater de dag daarna met veel plezier op de redactie becommentarieerd en liefst zo veel mogelijk uitvergroot.
En dan was er ook nog de kwestie van dat Nederlands. Als je nu zijn stem hoort en dat vergelijkt met het schurfttaaltje dat bij de openbare omroep moet doorgaan voor Nederlands, dan valt het op hoe beschaafd De Bruyne wel was ondanks sommige dialectklanken of de een of andere niet-correcte uitdrukking.
Vergeleken met een zwetser als Wuyts is De Bruyne een reus van de moedertaal. Maar de jaren zestig-zeventig waren de laatste jaren van de sonore en inderdaad mooie stemmen die zelden taalfouten maakten en daar trouwens prompt op gewezen werden bij middel van de beruchte brieven van Eugeen Berode.
De huidige generatie kwakers met een Van de Looverbosch, Van Clooster, Morren (overigens allemaal gezakten van het laatste ernstig journalistenexamen, maar later opgevist, al merk je aan hun pretenties niet dat ze aanvankelijk te dom werden geacht) zou toen geen schijn van een kans gehad hebben.
Twee generaties soms getalenteerde komieken als Charles Jansens, Willy Lustenhouwer, Kees Brug konden toen een kruis over hun loopbaan maken omdat zij alleen in het dialect functioneerden. De jaren zeventig waren ook de grote jaren van de contestatie: zeker in de sport.
Na de dood van Simpson, nadat Merckx betrapt werd in de Giro (hij had een middel genomen waarvan hij zeker was dat het niet kon gedetecteerd worden, zei Piet Theys me) was het duidelijk dat het in de wielersport niet allemaal pluis was.
“Zuivering”
Fred de Bruyne had er nooit een geheim van gemaakt dat hij in zijn Italiaanse tijd ook een en ander gepakt had en nu rustte de verdenking op hem dat hij meer solidair was met het peloton dan met zijn beroep dat vereiste dat hij de valsspelers ontmaskerde. Waarschijnlijk wist hij inderdaad iets meer dan de meeste van zijn collega’s over verboden producten, maar ik betwijfel ten zeerste dat wielrenners bij hem gingen biechten over alle middeltjes die ze slikten en spoten, want tenslotte was hij nu iemand van de overkant. Maar ook dat “gebrek aan journalistieke nieuwsgierigheid” werd hem kwalijk genomen en in de verf gezet door zijn collega’s en het klopt waarschijnlijk dat Fred de pekel- en zelfs de doodzondes van de renners niet wou zien. Meer dan één “collega” was daarenboven bereid de last van de klassiekers en de Ronde van Frankrijk op zich te nemen. Het aangewezen moment was 1977. Administrateur-generaal Van den Bussche hield niet van “lossen” die niet in examens slaagden en die toch probeerden de rol niet te lossen bij de omroep, want er was nog geen commercieel alternatief.
Om de zoveel jaar purgeerde hij de omroep en zette dan een flink aantal “lossen” aan de deur. Dat hielp een tijdje, maar die “lossen” kwamen als vliegen rond de strooppot weer aangevlogen. Dat jaar was misschien de grootste purgeeroperatie uit de omroepgeschiedenis, want er waren weer een paar grote examens geweest en de niet-geslaagde “lossen” moesten plaats maken voor buitenstaanders. Op mijn eigen dienst vloog zelfs de indolente gezakte dochter van Hubert Lampo aan de deur.
Op zichzelf was die zuivering geen slecht idee want zo kwam er tenminste wat vers bloed om de inteelt van de vriendjes en kennissen te stoppen (vergelijk maar met de huidige situatie). Maar zoals altijd waar gehakt wordt, vallen met de vele slechten ook een paar goede spaanders ten offer.
De hele sportredactie zag haar kans om De Bruyne te dumpen, want hij was geen teamspeler, hij was geen allround-journalist, zijn Nederlands was te slecht en hij zou nooit een “vaste” worden. En dus liet De Gruyter zijn jaarcontract niet verlengen.
Fred kreeg nog wel het aanbod om als losse “losse” af en toe een koers te volgen, maar hij had het vermoeden dat men hem zou afschepen met de rotklusjes en hij hield de eer aan zichzelf, en nam het aanbod van gelegenheidsmedewerker op ereloon niet aan. Exit Fred De Bruyne.