De Moord op Theo van Gogh

Naar aanleiding van het proces tegen Mohammed Bouyeri, de moordenaar van Theo van Gogh, reproduceer ik hier mijn eerste beschouwing bij de moord zelf, verschenen in Nucleus, november 2004.

Amsterdam, Allerzielen. Theo van Gogh wordt op straat door een moslim ritueel afgemaakt wegens zijn onwelgevallige meningen. Als een schaap tijdens het Offerfeest.

Eén is geen, de moord op Pim Fortuyn kon nog als een gril van de geschiedenis weggeklasseerd worden. Nu een tweede ketter tegen de hegemonische multiculdoctrine en haar verstikkende opiniecontrole gesneuveld is, lijkt er onherroepelijk iets veranderd. Na de moord op de scherpgebekte filmmaker en publicist Van Gogh ontkwamen de leidende commentatoren er alvast niet aan, enige lippendienst te bewijzen aan de vrije meningsuiting: “Moet je in onze multiculturele samenleving omzwachteld praten over verschillen om dit soort uitbarstingen te voorkomen? Neen, dat kan de les van deze politieke moorden niet zijn. Als geweld leidt tot een gefnuikt debat over de organisatie van onze complexe samenleving, zijn we allen gijzelaars. De vrije meningsuiting, hoe irritant ook, moet tot elke prijs verdedigd worden.” Aldus Bart Sturtewagen, die zijn hoofdartikel in De Standaard (3-11-2004) de titel “Debat met lef” meegeeft.

Helaas heeft hij zelf niet het lef om het juist geuite standpunt tot in de volgende alinea vol te houden. Want daar krabbelt hij meteen al terug naar de vertrouwde pleidooien tegen meningvrijheid en vóór bevoogding: “Dat verhindert niet dat een democratie grenzen kan stellen aan het debat. Oproepen tot geweld tegen minderheden, openlijk racisme en moedwillige discriminatie kunnen ook in een tolerante maatschappij niet worden getolereerd. Een democratie moet ferm durven optreden tegen zulke uitwassen.”

Daar eindigt natuurlijk zijn sympathiebetuiging aan Theo van Gogh. Deze riep nooit op tot “geweld tegen minderheden”, maar volgens de door De Standaard hartelijk gesteunde antiracismewetten vielen vele van Van Goghs uitspraken zeker onder de hoofding “racisme” of “discriminatie”. Zoals Yves Desmet toegaf in zijn commentaar op het VB-vonnis (“Racistisch”, De Morgen, 10-11-2004): “Tussen haakjes, ook Theo van Gogh zou in België vrij moeiteloos vervolgd kunnen zijn op basis van de racismewet voor zijn uitlatingen over moslims en joden.” Ook Tom Lanoye ziet het zo: “Theo van Gogh zou volgens de racismewet veroordeeld zijn omdat hij systematisch het zondebokprincipe toegepast heeft”, namelijk door de schuld voor bepaalde problemen op de hele moslimgemeenschap af te schuiven. (“Het Vrije Westen”, VRT-Radio 1, 10-11-2004)

Sturtewagen, Desmet en Lanoye zijn het -- tenzij zij zich onverwacht tégen de racismewet zouden uitspreken -- ten gronde eens met moordenaar Mohammed Bouyeri dat “racistische” en “islamofobe” meningen zoals die van Theo van Gogh verboden moeten worden. Ze verschillen met hem alleen van mening over de te gebruiken middelen. Maar volgens de filosofie die aan de racismewet ten grondslag ligt, moet er strafrechterlijk geen onderscheid meer gemaakt worden tussen een mening en de inzet van criminele middelen om die mening kracht bij te zetten. Inderdaad, de verkondiger van een racistische mening geldt als medeschuldig aan eventuele door anderen gestelde racistische daden van geweld en discriminatie. Juist daarom haalt men er in rechtvaardigingen van racismewetten altijd de Holocaust bij: “Kijk eens waar zulke foute meningen toe leiden!” Wel, logisch op dat beginsel doorredenerend moeten we besluiten dat Sturtewagen, Desmet en Lanoye met dezelfde mate van noodwendigheid bijgedragen hebben tot Mohammed Bouyeri’s daad.

Sturtewagens gedesoriënteerde slinger zwaait vervolgens terug naar steun aan het vrije debat, maar niet zonder een sneer naar Van Gogh: “Ook stommiteiten, overdrijvingen en brutaliteiten behoren ertoe. Niet alleen wie netjes op zijn beurt wacht en met twee woorden spreekt, mag meedoen.” Dat moet natuurlijk kunnen: Van Gogh afkeuren maar zijn spreekrecht verdedigen. Dit overeenkomstig een bekende parafrase op Voltaire, te verafschuwen wat iemand zegt maar toch te strijden voor zijn recht om het te zeggen. Van Gogh zou er ook niet om gevraagd hebben, dat men op hem de vrome regel: “Van de doden niets dan goeds”, zou toepassen. Paul Scheffer, collega-criticus van de multicultuur, verklaarde: “Ook Theo van Goghs opvattingen horen onderwerp van scherp debat te zijn.” (“Moslims mogen niet langer zwijgen”, De Morgen, 4-11-2004) Niemand die dat ooit betwist heeft.

Links monopolie

Ter linkerzijde vond men het al helemaal niet nodig om vriendelijk te zijn voor Van Gogh na zijn martelaarschap. “Laten we wel wezen, het is niet de onschuld die hier is vermoord”, aldus cabaretier Freek de Jonge (7-11, met instemming geciteerd door Hugo Camps, De Morgen, 10-11-2004). En Remco Campert: “Jaren geleden waren de joden Theo’s slachtoffer. Ik vind dat iemand die toen schreef: ‘Wat ruikt het hier naar caramel… vandaag verbranden ze alleen suikerzieke joden’, niet als een held van de vrije meningsuiting de geschiedenis moet ingaan.” (met instemming geciteerd door Hugo Camps, De Morgen, 4-11-2004)

Op de inhoud van die weinig sympathieke jodenmop komen we dadelijk terug. Wat hier echter verbaast, is dat Campert aan Van Gogh om die reden het predikaat “held van de vrije meningsuiting” wil ontzeggen. Feit blijft nochtans dat Van Gogh zijn leven veil gehad heeft voor de ongebreidelde meningsuiting, iets wat niet geldt voor de welgedane conformist Campert. Dat Van Goghs meningen wel eens onsympathiek waren, doet niets af aan zijn engagement voor het vrije woord.

Dat Campert het desondanks toch zo wil voorstellen, namelijk dat alleen vertolkers van “goede” meningen ook helden van de meningvrijheid kunnen zijn, komt voort uit de eigentijds-linkse aanspraak op het monopolie van de deugd. Zelfs wanneer Stalin of de Duitse “Democratische” Republiek of onze paarsgroene partijen de volkswil onderdrukken en de democratie bestrijden, blijven zij zichzelf als “democraten” en hun vijanden als “vijanden van de democratie” bestempelen. Wanneer een groep extreemlinkse jongeren het kantoor van het Duitse neoconservatieve blad Junge Freiheit kwam bestormen, riepen zij: “Wir sind die junge Freiheit!” Zelfs wanneer zij de vrije meningsuiting met muilkorfwetten of met straatgeweld fnuiken, proberen zij het zo te draaien dat zijzelf de “echte” vrije meningsuiting vertegenwoordigen.

Nog zo’n geval is Jos Geysels, de man die de groene partij Agalev rood maakte en naar de electorale instorting leidde. Tijdens de nieuwsshow Terzake op VRT TV-1, op de avond na de moord, verkondigde hij dat de vrije meningsuiting ophoudt daar waar zij die van anderen bedreigt, een onzinnige bewering omdat een loutere meningsuiting nooit iemand de mond snoert. In een poging om deze kromme onzin recht te praten, draaide hij het dan zo dat bepaalde meningen de Ander “ontmenselijken” en hem terzijde dus ook als subject van een mening miskennen. Hij had het met name tegen Van Goghs omschrijving van moslims als “geitenn--kers”. Maar die term ontmenselijkt niet: Van Gogh had het niet over bokken, wel over mannen van de soort Homo Sapiens die het met een geit doen. Dadelijk meer over de juistheid van deze omschrijving, maar wat we nu moeten vaststellen is dat zelfs die scheldterm de moslims op geen enkele wijze van hun recht op vrije meningsuiting beroofde.

Grenzen

Linkse oordelen zijn meestal gekenmerkt door absolutisme en extremisme, een gebrek aan zin voor maat. Hitler is hier geen complex historisch fenomeen maar is het “absolute kwaad”, en elke zweem van nationalisme is Hitleriaans en dus ook absoluut kwaad. Geestdrift voor homorechten is de absolute toetssteen van de ideologische deugdzaamheid, en elke moreel of pedagogisch gefundeerde reserve tegenover het adoptierecht van homokoppels is dus een ontoelaatbare zonde en misdaad (twee begrippen die voortaan samenvallen), zie het recente veto tegen Rocco Buttiglione als lid van de Europese Commissie omdat hij homoseksualiteit “niet als misdaad, maar wel als zonde” beschouwde. Het morele universum van links is zeer scherp zwart-wit. Maar wanneer het over vrije meningsuiting gaat, zijn dezelfde opinieherders opeens zeer wantrouwig jegens elk zogenaamd extremisme.

Tegen de roep om een onbeperkt respect voor Theo van Goghs spreekrecht houden talloze commentatoren een éloge des frontières: “Er zijn grenzen aan de vrije meningsuiting. Opruiing, laster en eerroof, iedereen weet wel dat je niet alles en nog wat maar kunt vertellen.” Dat zijn warempel de woorden van Yves Desmet (De Morgen, 10-11-2004), de nationale kampioen in laster en eerroof. Aangezien hij nog een blanco strafblad heeft, lijkt het met de strafbaarheid van lasterlijke uitingen nogal mee te vallen. Die strafbaarheid is er alleen voor politiek foute meningen.

Sommigen die geen expliciete oproep doen om de opinievrijheid te beperken, kunnen scherpe meningsuitingen toch maar moeilijk verdragen. Het Katholiek Nieuwsblad (3-9-2004) had niet zo’n hoge dunk van Submission, de film over islamitische vrouwenmishandeling, die de moslims tegen regisseur Van Gogh en politica-scenariste Ayaan Hirsi Ali op stang joeg: “De manier waarop Van Gogh en Hirsi Ali hun kritiek hebben geuit over wantoestanden binnen de islam toont de wellicht even grote kwaal van religieuze respectloosheid en ongevoeligheid bij de makers. Gelukkig zijn reacties van moslimzijde -- tot nog toe -- uitgebleven. Moslims kijken niet naar de VPRO. Kennelijk zijn de visies van de twee ongeleide projectielen genoegzaam bekend om er geen aandacht aan te besteden. Gelukkig maar, want we willen hier geen Balkantoestanden. Het is maar te hopen dat moslims in eigen kring effectievere manieren vinden om het probleem van vrouwonvriendelijkheid in discussie te brengen.”

Ik vrees dat mensen als Hirsi Ali of in Vlaanderen de SP.A-politica Mimount Bousakla gewoon vanuit eigen bittere ervaring handelen wanneer zij de moslimgemeenschap af en toe eens ferm provoceren. (Merk daarbij op dat mw. Bousakla daarin minder ver gaat dan mw. Hirsi Ali, zoals Vlamingen doorgaans bescheidener zijn dan de luidruchtige Nederlanders; in dat opzicht zijn de dames zeer goed geassimileerd in hun respectieve samenleving.) Kunnen de multiculturele betweters soms bogen op groter succes voor hun beproefde fluwelen aanpak, hun fameuze knuffelpolitiek? Daaruit volgt niet dat het andere uiterste, het mateloze schelden waarvan men Van Gogh beschuldigt, zoveel effectiever is. Maar ook dat is nog geen reden om het te verbieden. Alleen al als test voor de verdraagzaamheid van de moslimgemeenschap jegens kritiek is het een interessant experiment geweest.

De inhoud

In dat verband is nogmaals het multiculturalistische bezwaar opgerakeld tegen de omschrijving van de islam als “achterlijk” of iets dat daarop neerkomt (aldus ondermeer Pim Fortuyn, de jonge Guy Verhofstadt, Patrick Dewael, Filip Dewinter, Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh). Kan men meegaan in het linkse dogma dat alle mensen gelijk zijn, dan nog is het onzinnig om dit gelijkheidsdogma uit te breiden tot een gelijkheid tussen culturen. Men kan de islam natuurlijk in verschillende opzichten verschillend beoordelen, maar sommige aspecten ervan zijn inderdaad onmiskenbaar achterlijk.

Dat is impliciet bevestigd in een VN-rapport dat Arabische intellectuelen enkele jaren geleden opgesteld hebben, en op een congres dat juist een jaar geleden in Beiroet gehouden werd naar aanleiding van dat rapport. De 22 Arabische landen samen blijken een dwerg te zijn inzake ongeveer alle parameters die maatgevend zijn voor ontwikkeling en beschaving: bruto binnenlands product, opleidingsniveau (algemeen zowel als specifiek voor vrouwen), economisch initiatief, technologische innovatie, wetenschappelijk onderzoek en uitvindingen, aantal van en opiniewaaier in mediatitels, aantal en oplage van gepubliceerde boeken, aantal vertalingen van buitenlandse publicaties, aantal computers en internetaansluitingen. Met al hun petrodollars hadden zij wetenschappelijke uitmuntendheidscentra kunnen opzetten en een industrie opbouwen die na het onvermijdelijke einde van de oliebonanza voor welvaart kan zorgen. In de plaats daarvan is dat geld uitgegeven aan wereldwijde islampropaganda, ijdele luxegoederen en de bewapening van staten en terreurgroepen.

Hetzelfde geldt in de rest van de islamwereld, vergelijk bv. de obscurantistische narco- en terreurstaat Pakistan met het dynamische India, of kijk hoe de Maleise moslims via herverdeling de rijkdom afromen die hun productievere Tamil- en Chinese landgenoten gecreëerd hebben. Of vergelijk de culturele bloei van de islamitische rijken in hun beginperiode, toen de meerderheid van de bevolking nog niet-moslim was, met de stagnatie van de wetenschap en de verstarring van de cultuur die intraden zodra de islam de samenleving grondig in zijn greep kreeg. Jazeker, de islam is een factor van achterlijkheid.

Wat dan de veelgenoemde “geitenn—kers” betreft, deze schunnige karakterisering van de moslimwereld is niet helemaal uit de lucht gegrepen. Sedert Ayaan Hirsi Ali de Profeet als “een perverse tiran” omschreef, weet iedereen wel dat Mohammed met een zesjarig meisje getrouwd was en haar op haar negende ontmaagdde; reden waarom sommige islamstaten de minimum huwelijksleeftijd voor meisjes op negen jaar bepaald hebben. Na de seksuele revolutie, een project waarin juist Amsterdam de toon gezet heeft, gold pedofilie als een te doorbreken taboe, en in dat opzicht kon de islam dus erg ruimdenkend heten. Maar ook onze viervoetige vriendinnen krijgen er een beurt.

De wetgeving in een aantal islamitische landen verbiedt geslachtsverkeer met dieren aan vrouwen maar niet aan mannen, mits het met een vrouwelijk dier gebeurt. In zijn in boekvorm gebundelde religieuze adviezen behandelde Ajatollah Chomeini zoöfiele betrekkingen als een gewoon feit des levens, enigszins onrein maar op zich niet strafbaar. Hij behandelt vragen als: mag je de wol van een aldus gebruikt schaap of het leder van een dergelijke koe nog in kleren verwerken? Mag je ze nog op de markt verkopen? Mag je hun vlees eten? Ja, de islam mag zich welbeschouwd erg progressief noemen, en dat kan een echte Amsterdammer wel waarderen. Maar hij noemt de dingen wel lekker bij hun naam, soms grof veralgemenend, en dat moeten de moslims dan toch even voor lief nemen.

Antisemitisme?

Vooraleer Theo van Gogh de islam in het vizier kreeg, had hij zich al eens een proces op de hals gehaald wegens “antisemitisme”. Hij werd uiteindelijk vrijgesproken, maar hield er een reputatie van schaamteloos disrespect voor het joodse lijden aan over, ondermeer wegens zijn gore opmerking over de caramelgeur bij de verbranding van joden met suikerziekte. De context is hier wel belangrijk voor een juiste beoordeling. Hij hekelde joodse auteurs als Leon de Winter omdat ze volgens hem opzichtig koketteerden met het holocaustverleden van hun familie als een soort morele troefkaart en preventief schild tegen alle kritiek. In die zin was hij een ruwe voorloper van de “Holocaust fatigue”, de verveeldheid van het publiek bij nog maar eens een boek of film of politieke preek over het lijden van de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Of van de academische kritiek op “de uitbuiting van de holocaust” (Gie van den Berghe) of de “holocaustindustrie” (Norman Finkelstein).

Hoezeer dat discours ook kwaad bloed zette in joodse middens, het heeft Van Gogh geen terdoodveroordeling opgeleverd. En dat is het cruciale verschil met de islam.

Theo van Gogh had in een recente column over Amsterdams joodse burgemeester Job Cohen geschreven: “Van alle oplichters die ons de Vijfde Colonne van de geitenn--kers proberen te verkopen als een verrijking van onze toch al zo geweldige multiculturele samenleving, is Cohen de meest doortrapte (...) Cohen is inderdaad bezig een begrip te worden onder Allahs slagers; als een jood die je om een boodschap kunt sturen.”

Cohen liet Van Gogh daarvoor echter niet vermoorden. Als hoofd van de stadspolitie had hij hem ook met minder extreme methoden zeker heel wat last kunnen bezorgen, een arrestatie wegens racisme bijvoorbeeld. Maar hij deed niets dergelijks, hij erkende Van Goghs recht tot kritiek en sarcasme: “Laten we luid en duidelijk zeggen dat de vrijheid van meningsuiting ons lief is”, zei hij in zijn oproep tot deelname aan de “kabaalwake” op de Dam. “Van Gogh maakte met veel mensen ruzie, ook met mij”, zei hij daar voor duizenden rouwenden, “En dat mag in dit land.”

Islamitische moord

Tijdens de “kabaalwake” waren er ook groepjes moslims van de partij. “Geen moord in naam van mijn islam”, stond er op een spandoek. Goed zo, moet men in principe hierover zeggen. Maar vermoedelijk ging het de dragers van die spandoek minder om solidariteit met de slachtoffers van de islamterreur, en meer om het vrijwaren van de positie van de moslimgemeenschap binnen de Nederlandse samenleving, het afwenden van “islamofobe” kritiek.

Ayham Tonca, voorzitter van een islamitische koepelorganisatie, noemt het “ongelooflijk en onaanvaardbaar dat zoiets opnieuw is kunnen gebeuren in Nederland” (“Another political murder?”, Time Europe, 2-11-2004) Tot zover zijn we het met hem eens. Hij steekt de hand echter niet in eigen moslimboezem, maar vindt dat de Nederlandse samenleving als geheel de verantwoordelijkheid draagt voor de toenemende polarisatie sinds 11 september 2001: “Dit was een tolerant multicultureel land maar dat is veranderd. Het is ‘wij en zij’ geworden, en extremisten van beide zijden slingeren beschuldigingen naar elkaar. Maar alleen een ziekelijk individu kan zoiets doen [nl. moord plegen].” De moslims zijn dus niet verantwoordelijk, zelfs de dader niet want die was niet toerekeningsvatbaar, maar het is de schuld van “de samenleving”, het Nederlandse volk dus.

Sommige moslimwoordvoerders houden ons, ongelovigen, echt voor onnozel. Zo verklaart Yasmin Kaddour, maatschappelijk werker in een Amsterdamse moslimbuurt: “Ik ben geschokt, en dat des te meer omdat het plaatsgevonden heeft tijdens de heilige maand Ramadan.” (ibid.) Als de islam overeenkomstig het modieuze smoesje een “godsdienst van de vrede” was, dan zou geweld tijdens de gewijde vastenmaand misschien iets abnormaals zijn. In werkelijkheid kiezen terroristen en andere moedjahedien juist die maand uit als bij uitstek geschikt voor de Heilige Oorlog, dit naar het voorbeeld van de Profeet zelf.

Deze moslimwoordvoerders proberen elke discussie over de rol van de islam zelf als motief voor deze terreurdaad te verhinderen. Net als na 11 september krijgen zij hierin de steun van onze eigen opinieherders. Bart Sturtewagen vermaant de moslims, maar zalft toch vooral: “Verantwoordelijken van de islamgemeenschap zijn het zichzelf en dit continent verplicht een open discussie aan te gaan over hun plaats hier. Die plaats bestaat, dat is voor veruit de meeste van hun autochtone medeburgers een evidentie.”

Het zou goed zijn als de commentatoren een beetje opvolgen wat er van hun adviezen terechtkomt. Veel hebben we namelijk nog niet opgevangen van een dergelijke heilzame discussie in de moslimgemeenschap. De geluiden die uit die hoek komen, zijn eens te meer vooral verongelijkte jammerklachten over ons onbegrip en onze vooroordelen jegens hun prachtige godsdienst. Nieuwsbulletins berichten dag in dag uit over islamitische geweld in allerlei landen, en toch zouden wij geen verband tussen islam en geweld mogen opperen. De vraag naar de verantwoordelijkheid van de islam zelf wordt in de spraakmakende moslimkringen systematisch ontweken, tenzij om ze automatisch negatief te beantwoorden. Men is er duidelijk nog niet volwassen genoeg voor ernstige zelfkritiek.

Overigens ben ik het niet eens met Bart Sturtewagen (noch met het Vlaams Belang) dat de discussie moet gaan over “hun plaats hier”. De aanwezigheid van de moslims in een niet-islamitische samenleving zorgt voor specifieke problemen, maar in de huidige geglobaliseerde wereld kan men die problemen nog moeilijk ten gronde oplossen binnen één land of zelfs binnen één werelddeel. Een “oplossing” die bestaat uit een onderhandelde machtsverdeling tussen onze samenleving en de islam zal intrinsiek onstabiel zijn en de appetijt van de islam naar verdere expansie en machtsverwerving niet stillen. De enige duurzame en mijns inziens ook de enige juiste oplossing bestaat in het oplossen van de islam zelf, zowel in de moslimlanden als hier.

Er is geen enkele goede reden waarom we mensen zouden laten voortleven als gevangenen van de islamitische dwaalleer. Het is natuurlijk onwenselijk en gewoon onmogelijk om mensen te dwingen tot een breuk met de islam, maar het is wel mogelijk en heilzaam om hen maximaal bloot te stellen aan de invloeden en informatie die hen kunnen helpen om de achterlijke islam te ontgroeien. Ex-moslims als Ayaan Hirsi Ali, of elders Taslima Nasrin (auteur van Lajja/Shame, over pogroms tegen niet-moslims in Bangladesj), Ibn Warraq (auteur van Why I Am Not a Muslim) en Anwar Shaikh (auteur van Islam and Terrorism), wijzen de juiste weg aan de gevangenen van de islam, namelijk de weg naar de uitgang. Ook niet-moslims kunnen hun bijdrage leveren aan de bevrijding van de moslims, en dat is wat Theo van Gogh met de film Submission gedaan heeft. Maar ik geef toe dat deze fundamentele aanpak met voorziene resultaten op middellange termijn ons niet bevrijdt van de nood om concrete veiligheids- en integratiemaatregelen te nemen met het oog op een dringend nodige beheersing van de situatie op het terrein.

Wraakzucht

“De autoriteiten moeten voorkomen dat deze moord escaleert in een golf van bedreigingen en ongerechtvaardigde wraakzucht. Mensen zijn persoonlijk verantwoordelijk voor hun daden, niet de etnische groep of de religieuze beweging waar ze toevallig toe behoren. Behalve vrijheid van meningsuiting is ook wederzijdse verdraagzaamheid een belangrijk kenmerk van democratie. Ieders opvatting moet worden getolereerd. De dader mag er niet in slagen om de vrijheid van meningsuiting te beknotten en bevolkingsgroepen uit elkaar te drijven.” Met deze preek in het hoofdartikel van het NRC Handelsblad onmiddellijk na de moord kunnen alle weldenkende mensen het zeker eens zijn.

Het nieuws van wraakacties tegen moskeeën en islamscholen is dan ook verontrustend. Uiteraard moet dit nieuws met de nodige voorzichtigheid beoordeeld worden, want de ervaring leert dat er achter “haatmisdaden” nogal wat bedrog schuilgaat: afrekeningen binnen de “getroffen” gemeenschap, onevenwichtigen die aandacht zoeken, verzekeringsfraude of berekende ensceneringen om politieke tegenstanders te criminaliseren. Op het moment van dit schrijven zijn er geen aanslagen met menselijke schade gepleegd: de bommen waren zo geplaatst en getimed dat er geen slachtoffers vielen. Dat kan betekenen dat “islamofobe” geweldplegers zelfs bij het botvieren van hun woede nog genoeg menselijk medevoelen kunnen opbrengen. Maar het kan ook betekenen dat moslims zichzelf bedrieglijk in de slachtofferrol proberen te manoeuvreren zonder geloofsgenoten te treffen.

In beide gevallen zullen we moeten wennen aan de langdurige investering van omvangrijke politie-effectieven in de bewaking van moskeeën en andere islamcentra, zowel tegen autochtonen die hun ergernis niet meer kunnen beheersen als om het islamitisch militantisme in het oog te houden. Hiermee wordt nogmaals de vraag scherp gesteld naar kosten en baten van het multiculturele experiment. Men zegt ons dat diversiteit een verrijking is, maar momenteel lijkt ze toch vooral een zware uitgavenpost.

Hoe dan ook, het spreekt vanzelf dat we niet kunnen toegeven aan zogenaamd begrijpelijke volkswoede die zich via geweld tegen moslimdoelen uit. Kordaat optreden tegen ongeleide projectielen uit het eigen volk zal ons hopelijk het nodige élan geven om even kordaat aan de islamitische subversie een einde te maken. Het is dus geen kwestie van kruipen voor de moslims, maar juist een bevestiging van onze eigen soevereiniteit in eigen land: in ons land handhaven wij de rechtsstaat, waarin niemand het recht in eigen hand hoeft te nemen. Wij zijn immers niet achterlijk, wij zijn beschaafd en wij garanderen de veiligheid van alle inwoners, ook wanneer de hekelaars in onze rangen hen wat onaangename waarheden onder de neus moeten duwen.