Koran als Cartoon
From the desk of Koenraad Elst on Thu, 2006-03-02 10:26
In de crisis rond de Deense cartoons over Mohammed hebben tal van prominenten kleur bekend. Ook zij die niets gezegd hebben, zoals de Europese regeringsleiders die geen steun aan hun Deense collega over de lippen krijgen. Maar velen zijn verder gegaan dan dat en hebben openlijk partij gekozen tegen de vrijheid van meningsuiting en ten gunste van het “respect voor de intiemste gevoelens van de moslims”.
In sommige gevallen hebben we zelfs begrip voor de vrees die mensen tot hun minder dan moedig standpunt genoopt heeft. Dat de Britse buitenlandminister Jack Straw en het Amerikaanse State Department de cartoons veroordelen en de kranten in die landen ze niet afdrukken, is deels uit bezorgdheid om hun troepen die in Irak nu al schietschijven voor de moedjahedien zijn. Satiristen Kamagurka en Chokri ben Chikha, die van de ontblote Madonna, verklaren doodleuk dat ze van Mohammed afblijven omdat ze nu eenmaal een gezin hebben. Met dank aan George Bernard Shaw, die ooit zei: een man mag zijn inkomen en zijn leven voor zijn principes op het spel zetten, maar hij verliest dat recht zodra hij trouwt. En de islamisten, net als vroeger de Mafia, weten dat je best druk kan uitoefenen door niet je vijand zelf maar wel zijn dierbaren of andere derden te bedreigen. Wil een tekenaar voor het grote principe van meningsvrijheid nou echt die vermoorde christenen in Turkije of Nigeria “op zijn geweten hebben”?
Jack Straw noemde de cartoons zonder meer “fout”, maar de meesten die zich van de cartoonisten en van de strijd voor onze vrijheden distantieerden, waren minder cru in hun stellingname, zelfs bestudeerd dubbelzinnig.
Dubbele moraal
We zien hier wat we al zo vaak vastgesteld hebben over cultureel marxisme alias “politieke correctheid”: de progressieven die afwijkende meningen vervloeken en bestraffen, zijn lichtjes beschaamd dat ze bij het Bestel (goed Nederlands voor “establishment”) en zelfs bij het repressie-apparaat behoren. Ze proberen die machtsverhouding te verdoezelen en een zelfbeeld van rebelse vrijdenkerij hoog te houden, bv. met de zeer voorbarige bewering dat “de politieke correctheid van links naar rechts verschoven is”. Ook rond de cartoons besteden zij hun creatieve energie aan het verzinnen van redenen om de rebelse tekenaars te veroordelen zonder expliciet de kant van de islamistische muilkorf te moeten kiezen. Zo zouden de spotprenten “van lage kwaliteit” zijn, alsof de persvrijheid niet voor tweederangse scheppingen zou gelden. En opkomen voor de vrijheden zou gewoon een andere vorm van “fundamentalisme” zijn, of natuurlijk van “racisme”. Alsof niet vele geboren moslims evenzeer de islam bekritiseren. Zij zijn de hoop en de toekomst van de moslimwereld.
Onze progressieven ontwijken echter het enige zinnige tegenargument tegen het Europese beroep op de vrije meningsuiting, namelijk dat Europa hierin niet consequent is en andere meningen wel verbiedt. Het was wachten op Abou Jahjah om deze evidentie op tafel te gooien. De actualiteit kwam prompt zijn gelijk bewijzen met de bestraffing van uiteenlopende onwelgevallige meningsuitingen: David Irving tot drie jaar cel veroordeeld, Larry Summers als rector van Harvard tot ontslag gedwongen en Ken Livingstone als Londens burgemeester geschorst.
De meelopers van het islamisme ontpopten zich des te beter tot gedachtenlezers die de ongezegde “werkelijke” beweegredenen van Jyllands-Posten konden onthullen. Bijvoorbeeld, eigenlijk had die krant ze bedoeld als boodschap aan de immigranten om uit Denemarken op te krassen. Knack-hoofdredacteur Karl van den Broeck schoot, in tandem met Ajatollah Chamenei, de hoofdvogel af met de theorie van een neoconservatief-zionistische samenzwering om via de cartoons de Botsing der Beschavingen en met name de oorlog tegen Syrië en Iran op gang te brengen.
Dat is allemaal gedraai rond de pot om niet te moeten erkennen hoe raak en relevant de cartoons wel zijn. Meerdere cartoons beelden niet zozeer de profeet af als wel de angst om hem af te beelden, en de feiten hebben inmiddels voldoende de gegrondheid daarvan aangetoond. Dat geldt ook voor de meest gecontesteerde cartoon, die met de bom/tulband. De meesten die deze veroordelen, doen dat onder valse voorwendsels. Zo zou de uitbeelding van Mohammed als een terrorist meteen alle moslims als terrorist afschilderen. Nee natuurlijk: de vermoede zelfcensuur die Jyllands-Posten wou testen betrof juist de uitbeelding van de persoon Mohammed. Dat impliceert niet dat alle moslims de navolging van de profeet beoefenen, maar die was zelf wél een terrorist. Daarom dat die moslims die wel de terreur praktiseren, zijn leer en voorbeeld als rechtvaardiging inroepen.
Als we media die de profeet met terrorisme verbinden gaan muilkorven, dan zal het censuurmes eerst en vooral moeten snoeien in de Koran en de Soenna (overleveringen over zijn woorden en daden). Het is immers daar dat we lezen hoe Mohammed tientallen overvallen op karavanen organiseerde; hoe hij daarbij gijzelaars nam; hoe hij zijn mannen toeliet om, in afwachting van het losgeld, gegijzelde vrouwen te verkrachten; hoe hij honderden gevangenen liet doden en hun vrouwen en kinderen als slaaf verkocht; hoe wreedaardig hij een gevangen vrouw na de terechtstelling van haar man tot concubinage met hemzelf dwong; en hoe hij zijn critici door sluipmoord uit de weg liet ruimen. De islamitische jurisprudentie mag het gedrag van de profeet dan als rechtsgeldig precedent beschouwen, en devote moslims mogen hem als de modelmens eren, maar wij herkennen daarin elementen van terrorisme.
Uitverkiezingswaan
Het Britse Lagerhuis verwierp recent met een meerderheid van één stem een wetsontwerp dat beledigingen van en ìhaatî tegen religies, in de praktijk de islam, wou verbieden. Loopjongens van de islam klaagden ach en wee, maar zij moeten beseffen dat ze nipt aan een ramp ontsnapt zijn. Onder zo’n wet zou men immers de Koran moeten verbieden, want die roept veelvuldig op tot haat en geweld tegen de ongelovigen.
Gelukkig bevatten die grondteksten ook voldoende aanleiding tot kritische twijfels. Zo lezen we in de Koran een dozijn keer dat Mohammeds tijdgenoten zijn profetische pretenties doorzagen als “geestenbezetenheid” of de inbeelding van “een getikte dichter”, een primitieve diagnose voor wat de moderne psychologie beschrijft als een paranoïde uitverkiezingswaan gevoed door zintuiglijke hallucinaties. En de Sirat Rasoel Allah (biografie van de profeet) van Ibn Ishaaq vertelt hoe de 40-jarige zakenman Mohammed zelf de eerste was die de verschijningen en gedicteerde boodschappen van de aartsengel Gabriël als het effect van bezetenheid verwierp, totdat zijn vrouw Chadiedja hem de onvermijdelijk terugkerende trances deed aanvaarden en hem in zijn nieuwe rol van Gods stemmenhoorder installeerde. Als moslims zich eens fijn willen ergeren aan ontnuchterende en neerhalende schrijfsels over de profeet, laat ze dan onbevangen de basisteksten van hun eigen godsdienst lezen.