Een links-liberaal bestaat niet. Dat is een socialist.


Luc Van der Kelen

“Een rechts liberaal bestaat niet. Dat is een conservatief,” schrijft Luc Van der Kelen vandaag in Het Laatste Nieuws. Hij reageert daarmee op het interview van Boudewijn Bouckaert gisteren in Tertio. “Liberalisme is per definitie ontvoogdend, bevrijdend,” aldus Van der Kelen. “Liberalisme en conservatisme gaan niet samen. Iemand moet dat maar eens duidelijk zeggen. Wie het daarmee niet eens is, moet andere oorden opzoeken.” Met die verklaring wordt Boudewijn, zo begrijpen we, als het van Luc afhangt, onmiddellijk de deur gewezen.

Ik heb een boon voor Luc Van der Kelen omdat hij één van de weinige moedige journalisten in Vlaanderen is. Hij praat niemand naar de mond, komt voor zijn mening uit en verdedigt die, ook wanneer dit hem niet in dank wordt afgenomen en hij er zijn job voor op het spel moet zetten. Maar Van der Kelen zit vaak verkeerd, met name uitgerekend voor de twee thema’s waarvoor Boudewijn Bouckaert een conservatieve hergroepering bepleit: de hervorming van de sociale zekerheid en de invoering van een confederaal België. Het zijn de twee thema’s waar in de politiek vandaag alles om draait.

(Let op: dat Van der Kelen verkeerd zit, stoort mij niet. Integendeel. Columnisten mogen verkeerd zijn, ze mogen alleen niet twijfelen. En zelfs als ze schrijven dat ze twijfelen, mogen ze daaraan niet twijfelen. Het is de maatschappelijke taak van columnisten om scherpslijpers te zijn en op die manier een botsing der ideeën te bevorderen. “Du choc des opinions jaillit la vérité,” zegt een Frans spreekwoord. Alleen in een land zoals het onze, dat op een steriele consensuscultuur is gebaseerd, heeft men schrik van de “choc des opinions.”)

Van der Kelen vergist zich dus. Het wezen dat niet bestaat is de links liberaal. Dat is een socialist. Wat is een liberaal? De eerste liberale partij ontstond in Groot-Brittannië. Ze noemden zich de Whigs terwijl hun tegenstanders Tories werden genoemd. De naam “Whig” zou een afkorting zijn van “whiggamore,” een veedrijver, en was bedoeld als belediging. Tory is afkomstig van het Ierse “tóraí” of bandiet. Beide partijen ontstonden omstreeks 1678. De Tories waren aanhangers van koning James II, terwijl de Whigs de (katholieke) koning van de troon wilden verdrijven (en vervangen door zijn protestantse dochter en schoonzoon Willem van Oranje).

In de 18de eeuw waren beide partijen burgerlijke partijen en hun standpunten lagen niet ver uit elkaar, al vertegenwoordigden de Tories iets meer de adel en de burgerij van het platteland terwijl de Whigs vooral de belangen van de stedelijke burgerij en de ondernemers behartigden. Edmund Burke, algemeen beschouwd als de grondlegger van het politieke conservatisme, was een Whig. Hij was bijgevolg een liberaal en een conservatief tegelijk, al gebruikte hijzelf geen van beide termen. De Whigs werden voor het eerst “liberalen” genoemd in 1816. Dat gebeurde door de dichter Robert Southey, die de term ontleend had aan “los liberales,” Spaanse tegenstanders van Napoleon. Adam Smith, de grondlegger van het economisch liberalisme, was in 1816 reeds 26 jaar dood. Ook hij heeft de term “liberaal” nooit gebruikt.

In Groot-Brittannië zijn de liberalen nooit anti-christelijk geweest. Dat lag op het continent, waar politieke breuklijnen zich cultureel eerder dan economisch aftekenden, anders. Liberaal werd er geleidelijk een synoniem voor anti-klerikaal en daarna zelfs anti-godsdienstig. De vrijheid die het liberalisme er nastreefde was een bevrijding van morele normen. Dat kenmerk had het gemeen met het marxistische socialisme, zodat ook in de Engelse taal zich geleidelijk een verschuiving in de term voordeed. Na de tweede wereldoorlog ging het begrip “liberal” in de VS hetzelfde betekenen als socialist. Friedrich Hayek, algemeen erkend als de grootste liberale filosoof van de 20ste eeuw, noemde zich daarom een “klassiek-liberaal” of een “Whig.” Hij streefde een vrijheid na die een bevrijding van de staat betekende, niet van de moraliteit.

Volgens Hayek is de doorslaggevende politieke tweedeling deze tussen diegenen die voorstanders zijn van groter overheidsingrijpen en diegenen die de overheid zoveel mogelijk aan banden willen leggen. Hayek noemde de eerste groep socialisten en de tweede groep (klassiek-)liberalen. In de Amerikaanse politieke terminologie spreekt men echter van “liberals” voor de eerste groep en “conservatives” voor de tweede groep. Vandaar de verwarring, die soms verholpen wordt door de eerste groep links-liberalen en de tweede rechts-liberalen te noemen. Isaiah Berlin had het zelfs over twee vrijheidsbegrippen: de positieve vrijheid en de negatieve vrijheid. Negatieve vrijheid betekent de afwezigheid van staatsbemoeienis. Volgens Berlin is dit de ware vrijheid. Positieve vrijheid is de misvatting dat de staat de mens zou moeten bevrijden van de cultuur waarin hij is geboren. Het is het begrip vrijheid zoals dat ook door de communisten werd gebruikt. “Liberalisme is per definitie ontvoogdend, bevrijdend,” schrijft Van der Kelen. Het hangt er maar vanaf waarvan we bevrijd moeten worden: de staat of de moraal. Omdat ik geen socialist ben, sta ik daarbij aan de kant van Bouckaert.

Links vs rechts

Hoewel erg interessant is de historische uitzetting (net zoals hoe de termen gebruikt worden elders in de wereld) niet bijster relevant meer wanneer we het hebben over de Vlaamse politieke wereld.

Liberaal staat hier en nu tegenover socialist en heeft vooral betrekking op de overheidsinmenging in economische zaken. Links/rechts duidt (steeds meer) op hetethische standpunt. Beide kanten pleiten ter hunner tijd voor meer overheid in ethische beslissingen. Rechts om abortus en euthanasie te verbieden, links om non-discriminatie op te leggen.

Kortom : links(liberalen) hebben niet het monopolie op het gebruiken van de staat om hun beeld (een bevrijdingsmoraal) op te leggen. Conservatieven zijn daarineven schuldig.

Als we Hayek volgen (en daartoe ben ik geneigd) zijn er slechts twee consequente houdingen. Enerzijds de socialist die pleit voor meer overheidsinterventie op economisch vlak maar ook om zijn moraal van non-discriminatie op te leggen. Anderzijds de free-for-all liberaal die pleit voor een overheid die zich onthoudt van het opleggen van moralistische en economische regelgeving.