De Koran Lezen
From the desk of Koenraad Elst on Tue, 2008-09-30 21:25
Over de
stelling dat het probleem van het islamterrorisme zou zijn opgelost als er maar
een volgroeide Palestijnse staat was, verklaarde hij: “Dat is volkomen en
volledig onjuist. Als je leest wat Hamas en ook Fatah in hun ideologische
geschriften zeggen, begrijp je dat die bewegingen de strijd tegen de joden
beschouwen als een fase in de djihaad. Nadat ze Israël verslagen hebben, is de
rest van de wereld aan de beurt. Meestal wordt dat zo geformuleerd: ‘Na de
zaterdag komt de zondag.’ Na de joden komen dus de christenen.” Deze geleerde
laat zich geen vrome verhaaltjes op de mouw spelden.
In Zelf koranlezen doet Jansen
de begrippelijke mist opklaren die rond de kerndoctrine van de islam hangt. Hij
brengt alle relevante begrippen in kaart, ondermeer fiqh, “inzicht”, plichtenleer; tafsier,
commentaar; sjari’a, “pad naar de
bron”, islamwet; hadieth,
overlevering, nl. van de eigen woorden en daden van de Profeet, te
onderscheiden van de woorden die hij van God “doorkreeg” en die de soera’s
(hoofdstukken) van de Qoer’aan
(oplezing, Koran) vormen. Hij geeft ook een overzicht van de Arabische traditie
van koranduiding, waarbinnen vrij uiteenlopende scholen met eigen politieke
agenda bestaan. Terloops krijgen we aanwijzingen over de talloze discrete codes
daarover die moslims onderling begrijpen, bv. inzake een bekend fel
anti-westers korancommentaar: “Nederlandse politici van islamitische komaf die
zich (…) laten fotograferen met (…) de korancommentaar van Sayyid Qutb op
schoot, geven daarmee een signaal af aan moslims, dat de meeste buitenstaanders
wel zal ontgaan.” (p.43)
Bij omstreden verzen geeft Jansen
zijn eigen allernauwkeurigste vertaling, maar hij geeft geval per geval ook
zijn mening over de bestaande Nederlandse koranvertalingen van J.H. Kramers
(gemaakt in 1944 op diens onderduikadres) en van Fred Leemhuis. Hij verkiest
meestal duidelijk die van Kramers, die uiterste nauwkeurigheid betracht, boven
die van Leemhuis, die erg islamvriendelijk wil zijn. Bijvoorbeeld, vers 2:85 luidt
bij Leemhuis: “Of geloven jullie in een deel van het boek en in een ander
gedeelte niet?” In moslimdiscussies wordt het vers gebruikt om mensen de mond
te snoeren die ook maar één iota aan de wet willen veranderen, resp. één woord
van de Koran willen veronachtzamen.
De vertaling van Leemhuis wijst op
gewone twijfel en meningsverschillen, maar de grondtekst is veel scherper, want
die zegt letterlijk: “Gelooft gij dan in een deel van de Schrift en zijt gij ongelovig
in een ander deel?” (p.188) Het woord
“ongelovig” slaat hier niet op een soort ongelovige Thomas die even tijd nodig
heeft om tot instemming met de doctrine te komen, maar op een kaafir,
wat in de Koran een zeer beladen technische term is: een ondankbare, een
stijfkop die de koranboodschap verwerpt, een heiden. Wordt dat van een moslim
gezegd, dan beschuldigt men hem in feite van afvalligheid, een misdrijf dat de
doodstraf vergt. Takfier, zo heet het op dit vers gebasserde tot-kaafir-verklaren
van een mede-moslim die vrijheden neemt met de islamdoctrine. Het is één van de
onderscheidende stellingnamen van Al-Qaida en andere integristen, bv. de tot-kaafir-verklaring
van en vervolgens de moord op Egyptisch president Anwar al-Sadat na diens
vredesverdrag met Israël.
Maar hoe dan ook is zelfs de beste
vertaling op sommige punten onvermijdelijk gebrekkig: er zijn immers passages
die zelfs in het Arabisch voor een geschoold Arabischtalige onbegrijpelijk of
dubbelzinnig zijn. Jansen geeft een overzicht van de islamduiding in de
moslimwereld door de eeuwen heen, en hoe de schriftgeleerden omgingen met de
verdraaid talrijke duidings- of vertaalproblemen van obscure passages. Veelal
praatten zij de eerste commentator na die zich duidelijk aan één interpretatie
durfde wagen.
Het Arabische schrift is de oorzaak
van een aantal problemen. Net als het Hebreeuws is het in oorsprong een
lettergreepschrift dat alleen de medeklinkers en de lange klinkers schrijft.
Klinker- en andere leestekens worden wel toegevoegd in schoolboeken en in de
hedendaagse uitgaven van de Koran, maar dat was niet altijd het geval.
Misschien worden een aantal klinkers wel fout gelezen, en dat geeft dan
verwarring zoals die tussen “dit” en “dat”, of tussen “zwem”, “zwom” en “zwam”.
Ook de medeklinkertekens zijn aan onjuiste lezing onderhevig doordat sommige in
handschrift erg op elkaar lijken. En tenslotte zijn er de dubbelzinnigheden die
in alle talen voorkomen, genre de Nederlandse vorm “voorkomen”: ofwel noemvorm,
“bestaan”; ofwel noemvorm, “verhinderen”, ofwel voltooid deelwoord, “verhinderd”.
Daar valt doorgaans wel mee te leven, maar hier gaat het om Gods eigen woord,
dus elk detail kan levensbelangrijke gevolgen hebben.
Jansen geeft (p.65) het voorbeeld van
vers 72:18-20, klassiek gelezen als: “De bedehuizen behoren aan God toe.” Zonder
tekstwijziging kan dit ook betekenen: “Zich neer te werpen komt (alleen) aan
God toe.” Het woord “moskee”, masdjid, is letterlijk “het zich
neerwerpen”. Dit tweede sluit beter aan bij het vervolg: “Zo roept niet met God
samen enig (ander) wezen aan.” Dan volgt: “Toen de knecht des Heren opstond om
Hem aan te roepen, verdrongen zij zich haast om hem heen.” Met
vervanging van één medeklinker door een andere, sterk gelijkende, wordt dit:
“Toen de knecht des Heren opstond om Hem aan te roepen, aanbaden zij hém
haast.” Dit sluit beter aan bij het thema van deze passus, namelijk de
waarschuwing tegen de neiging om andere wezens, ook de profeet, in Gods plaats
te aanbidden. In de alternatieve versie leren we dat er bij Mohammeds eerste
volgelingen een tendens bestond om hemzelf te vergoddelijken, zoals christenen
met Jezus gedaan hadden; en dat Mohammed hen terugwees en voor de eer van de
persoonsverering bedankte. Dit past uitstekend in de islamitische theologie, en
het zou inderdaad kunnen dat het de oorspronkelijke versie was, terwijl de
overgeleverde tekst op een vergissing berust.
Jansen citeert voor de genoemde
analyse de Libanees-Duitse onderzoeker Christoph Luxenberg. Hij stelt vast dat
in deze passus (en een aantal andere) de tekst veel begrijpelijker, logischer
en leesbaarder wordt na toepassing van Luxenbergs amendementen, “maar de prijs
is hoog”. Verwarring tussen letters die schriftelijk op elkaar gelijken maar
mondeling niét, impliceert dat de Koran niét de latere schriftelijke neerslag
van een mondelinge versie is, maar eigenlijk als tekst begonnen is. Volgens
Luxenberg zijn er flarden van christelijke gebedenboeken in de Koran
geïntegreerd. Wat natuurlijk flagrant in strijd is met het moslimgeloof dat hij
rechtstreeks door de aartsengel Gabriël aan Mohammed gedicteerd werd.
Eén oplossing voor een aantal
duidingsproblemen was de islamgeleerden volkomen onbekend, en is ook bij
Westerse oriëntalisten pas recent gedaagd dankzij Luxenbergs pionierswerk.
Sommige stukken tekst kunnen gelezen worden als een oppervlakkige arabisering
van een niet-Arabisch grondtekst, namelijk in het Syrische dialect van het
Aramees. Een bekend voorbeeld (p.53) is vers 108:1: “Wij (God) hebben u
(Mohammed) de kawthar gegeven.”
Klassieke Arabische commentatoren hebben hun tanden stukgebeten op dit
woord, er zijn een zestal interpretaties in omloop, waarvan “overvloed”
momenteel blijkbaar de populairste is, maar ook “fontein” en de naam van een
rivier in het paradijs. Een gelijkend Aramees woord betekent echter
“standvastigheid”, en dit blijkt uitstekend in de context te passen.
Luxenbergs volgelingen trekken de
lijn van radicale korankritiek door, tot en met twijfel aan het bestaan van
Mohammed zelf. Zijn naam komt alvast maar vier keer in de Koran voor. Degenen
die in de Koran in wezen een verhaspeling van stukken christelijke traditie
zien, duiden de naam Mohammed, of liever het woord mohammed,
als verwijzend naar Jezus. Letterlijk betekent hij “geprezen”. De
geloofsbelijdenis: “Er is geen god behalve Dé God (al-Ilah > Allah),
en Mohammed is de boodschapper van De God”, zou dan betekenen: “Er is geen god
behalve Dé God, en geprezen is de boodschapper van De God”. Het
vooropgeplaatste gezegde “geprezen” zou dan verkeerdelijk opgevat zijn als het
onderwerp, en het onderwerp “de boodschapper van God” als het gezegde.
Die boodschapper zou dan geen
Arabische zakenman zijn, maar een oude bekende: Jezus. Deze werd immers niet
alleen in de islam maar eerder ook al in sommige “ketterse” christelijke kerken
als een soort profeet gezien, eerder dan als goddelijk persoon, één in wezen
met de Vader. Ook de uitdrukking “de knecht des Heren” uit het hierboven
geciteerde vers 72:19 zou dan naar Jezus kunnen verwijzen, aan wie de
expliciete vermaning in de mond gelegd wordt dat zijn volgelingen niet hem
mogen vereren maar alleen God.
Zo ver wil Jansen niet gaan in de
deconstructie van de profeet. In het Knack-vraaggesprek zei hij
hierover: “Misschien is het Mohammedpersonage een composiet van diverse
historische figuren. Al die verhalen zijn ook weleens over iemand anders
verteld, ze zijn onderling tegenstrijdig, er zijn geen documenten, er is geen
archeologisch bewijs (...) Het zou kunnen dat hij bestaan heeft. Maar het is
(…) flauw te zeggen dat hij niet bestaan heeft.”
Ik zou eraan toevoegen: er zijn ook
elementen die vóór zijn historiciteit pleiten. De Overleveringen vermelden
talloze feiten en feitjes die onbelangrijk of ronduit onbenullig zijn, die niet
in een heiligenlevern passen en evenmin politiek of theologisch nut hebben in
de onderlinge twisten tussen Mohammeds nazaten. Ze bevatten ook episodes die
niet glorieus maar eerder bedenkelijk zijn, en dus allicht enkel verteld werden
omdat ze bij de toenmalige toehoorders nu eenmaal goed bekend waren en
ontkennen geen zin had. Maar goed, er is dus een opkomende school koranexegeten
die al die overleveringen als uitvindsels beschouwt, louter bedacht om wat
historisch vlees te geven aan het gebeente van de Koran, dat in de kern (de
oudste soera’s) een christelijk gebedenboek zou geweest zijn.
Besluiten we met de ware toedracht
van de 72 wezens die de djihaadstrijder in de hemel opwachten, zoals voorzegd
in verzen 44:54 en 52:20: “En wij paren hen aan wit- en grootogige
gezellinnen.” De islamtraditie is hierover eenduidig, namelijk dat het om bekoorlijke
vrouwen gaat, maar de kiem zelf van die traditie zou toch weer op een
vergissing kunnen berusten. Hier dan het nieuwe verhaal over de hoeri’s,
de blanke druiven danwel blanke nimfen.
In het klassiek Arabisch geldt dat
een zakelijk of onzijdig meervoud als een vrouwelijk enkelvoud behandeld wordt
(onder Griekse invloed?), zodat een meervoudsvorm alleszins personen aanduidde,
nooit zaken. In het Koran-Arabisch echter gold die regel nog niet. Latere
Koran-commentatoren lazen soms Koran-Arabisch alsof het klassiek Arabisch was,
wat verwarring kon veroorzaken tussen persoons- en zaakaanduidingen. Bovendien
geldt in opsommingen of waar de context verwarring uitsluit (althans als de
lezer dezelfde taalvariant volgt als de schrijver), dat een bijvoeglijk
naamwoord soms gebruikt wordt zonder het bijbehorend zelfstandig naamwoord en
zelf verzelfstandigd wordt, net als in het Nederlands “een Arabische volbloed”
of “een Perzisch tapijt” wel eens tot “een Arabier” of “een Pers” afgekort
wordt. Men moet dan uit de context afleiden of een Perzische man danwel een
Perzisch tapijt bedoeld wordt, allebei immers “een Pers”. In het klassiek
Arabisch krijgen we wel hulp van de genoemde regel dat bv. “witte” in het
meervoud alleszins naar mensen verwijst, omdat witte dingen met een
enkelvoudsvorm zouden uitgedrukt worden. In het Koran-Arabisch daarentegen kan
die meervoudsvorm “witte” met verzwegen zelfstandig naamwoord evenzeer “witte
(vrouwen)” beduiden als “witte (dingen)”, bijvoorbeeld “witte (druiven)”.
Maar waarom
willen sommige moderne Koran-omduiders op de plaats van het niet-uitgedrukte
vrouwelijke persoonswoord per se “druiven” lezen? Zoals de tekst er nu staat,
sluit hij in ieder geval niet uit dat het wel degelijk over vrouwen gaat. Wel,
dat volgt uit de context, zo geeft Jansen de argumentatie van de nieuwlichters
weer: “de verzen die voorafgaan en volgen, hebben het over de spijs en drank
van de bewoners van het paradijs”. (p.64) Eerlijk gezegd, ik ben niet
overtuigd.
Om te beginnen
is de context ruimer dan de “vruchten en vleesspijzen” die inderdaad genoemd
worden, en vermeldt hij ook andere paradijselijke genoegens, ondermeer het
gezellig nakaarten onder strijdmakkers en de pure vreugde van de ervaring dat
Allah Zijn woord gestand gedaan heeft. Bovendien zegt Allah dat Hij de
gesneuvelde djihaadstrijders ba-hoer zal “verenigen” (hoer,
met verharde h zoals in Mohammed). Dat lijkt mij niet iets
dat je met druiven doet. Bovendien worden de gezellinnen nog in andere
paradijsverzen vermeld, waar de druivenlezing totaal niet opgaat, met name
2:25, 3:15, 4:57, 37:48, 38:52, 55:70-74, 56:22, 56:36-37, en 78:33, dat “gezellinnen met geronde boezem”
voorspiegelt. Of nog: voor de djihaadstrijders zijn er daar “kuise (gezellinnen)
die hun blik neerslaan, die geen mens noch djinn vóór hen heeft
bezoedeld”. (55:56)
Ze zijn dus
niet alleen bekoorlijk, ze hebben zelfs hun maagdelijkheid al een
paradijselijke eeuwigheid lang bewaard voor jou, koene moslimkrijger. Druiven
zullen er ook wel zijn, “vruchten en vleesspijzen”, samen met alle andere
geneugten, maar de hoofdprijs zijn wel degelijk de maagden met gazelle-ogen.
Omgord dus je zwaard en trek ten strijde tegen afvalligen en huichelaars,
kruisvaarders en joden, poly- en atheïsten. Er wacht je een beloning die
waarlijk hemels mag heten.
Belang van de goddelijke oorsprong
Submitted by wim-lo5 on Mon, 2008-10-20 11:06.
Er zit toch een groot verschil in de christelijke benaderingswijze (we kunnen trouwens moeilijk spreken over 1 benaderingswijze) en de islamitische. De christenen zeggen niet dat het nieuwe testament als een geheel uit de hemel is neergedaald, maar dat de schrijvers ervan geïnspireerd werden door de H. Geest. In die zin is het mogelijk dat doorheen de inspiratie van de H. Geest de geloofstraditie,verruimd en vernieuwd wordt (al moet ze wel een logische samenhang vertonen met de voorgaande exegese). De ene nominatie tegenover de andere hangt een groter geloof aan de letterlijke waarheid van de wonderen en gebeurtenissen, maar er blijft toch een basis behouden (bijv de opstanding van Christus. Wie dit verwerpt hangt een soort gnostische visie aan).
De islam stelt haar reden van bestaan op het idee dat zij de volmaakte opvolger is van jodendom en christendom. En dat God een resem wetten heeft verordend bij monde van de profeet die Zijn goddelijke orde op aarde moet weergeven. Bij Mohammed bepaalt de geestelijkheid opnieuw de staatsmacht, al gebeurde dit misschien vaak en stoemelings in plaats van gepland.
Ik las dat in het jodendom het debat over de juiste bestuursvorm (tussen de geestelijke en wereldse macht) reeds bij de profeet Samuel aan bod kwam. Hij stelde tegen zijn zin een koning aan. Om maar te zeggen dat het debat reeds eeuwen oud was, er er al eeuwen een onderscheid begon te groeien tussen wet en moraal.
Ook in het evangelie wordt dit onderscheid tussen geestelijke en wereldse macht niet verworpen.
De profeet baseert zijn aanspraak op wereldse en geestelijke macht echter op de visie dat via de sharia Gods wetten worden toegepast, en dat een maatschappij wordt omgevormd naar Gods idee over hoe een maatschappij er moet uitzien. De moraal valt weer samen met de wet. Voor moslims is het dus cruciaal dat de letterlijke goddelijkheid van de koran niet ondergraven wordt, want dan vervalt de hele essentie van Mohammed’s boodschap. Immers, als de sharia niet echt gedicteerd werd door God, waarom er dan wel naar handelen? Dan vervalt toch de hele islamitische claim?
Zonder "Het geloof in de goddelijke oorsprong van dat boek” is dat verhaal inderdaad “onherroepelijk tot spoedige verdwijning gedoemd".
Het lijkt me daarom dat Luxenberg toch niet veel enthousiasme zal opwekken bij de islamitische geestelijken.
wie een put graaft ....
Submitted by Paganini on Wed, 2008-10-01 14:18.
Het destructieve aan die Luxenbergh-these over het aramees substraat van de koran, die eigenlijk al min of meer een eeuw voor hem bestond, is dat het de definitieve ontmaskering van de islam betekent. De koran beschuldigt christenen en joden ervan vervalsers te zijn van Gods heilige boek. Een boek waarvan zijzelf de echte versie hebben in een zuiver en duidelijk ("mubîn") Arabisch. Thora en bijbel zijn eigenlijk slechte vertalingen van een Arabische oertekst.
Flauwekul natuurlijk maar nu is er bewijs dat de koran zelf voor grote stukken gewoonweg een SLECHTE VERTALING is van oorspronkelijk aramees-christelijke teksten ! De consequenties voor hun geloof zijn zo destructief dat ik me afvraag of de islam uberhaupt wel overlevingskansen heeft op lange termijn. Tenzij door geweld, intimidatie (jihad) en verdrukking (sharia) natuurlijk, zoals ze het al 14 eeuwen doen.
@Paganini
Submitted by Koenraad Elst on Sun, 2008-10-05 19:40.
"De consequenties voor hun geloof zijn zo destructief dat ik me afvraag of de islam überhaupt wel overlevingskansen heeft op lange termijn."
Ik voel mee met de korangeleerden die op zekere dag tot het besef zullen komen dat ze hun leven vergooid hebben aan de studie van een verwarde compilatie van flarden ontleningen aan reeds bestaande godsdiensten plus eigen bedenksels van een halfgeletterde zakenman. Denk eens aan al die professoren marxisme-leninisme in het Oostblok wier expertise rond 1990 plots waardeloos werd. Luxenberg heeft alvast de verdienste dat hij de radicaal kritische koranstudie voorgoed op de agenda geplaatst heeft. Het geloof in de goddelijke oorsprong van dat boek is onherroepelijk tot spoedige verdwijning gedoemd.
@ Elst
Submitted by Nataraja on Tue, 2008-10-07 18:57.
"Het geloof in de goddelijke oorsprong van dat boek is onherroepelijk tot spoedige verdwijning gedoemd"
Dit is ook met de bijbel gebeurd, en wat blijkt? Het christelijk geloof (of tenminste de praxis) heeft dat proces overleeft.Er zijn massas kerken waar letterlijk geloof in goodelijkheid van verhalen, boeken of figuren geen basisvereiste meer is. Dat zal hopelijk met de islam evenzeer gebeuren. Hopelijk krijgt Luxenberg wat meer navolging, niet alleen van westerse islamologen of niet-moslimse geinteresseerden.
Mooi overzicht, maar jammer
Submitted by Nataraja on Sun, 2008-10-05 08:35.
dat dit artikel vooral oud nieuws herkauwt over de Luxenberg-publicatie, waar intussen al heel wat over geschreven is.
Overigens is Luxenberg als figuur even onduidelijk te plaatsen als de moslimse profeet zelf.
Fijn had ook geweest de kritische reacties van Leemhuis op Luxenberg in diens openingsrede te Groningen te mogen vernemen:
vind de tekst niet meteen terug, maar o.a. op
http://www.rug.nl/Corporate/nieuws/archief/archief2004/persberichten/095_00
Prof. dr. Fred Leemhuis stelde tijdens zijn oratie als hoogleraar Koranwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen op 7 september 2004, dat Luxenbergs theorie onvoldoende onderbouwd is. Dat is een goede samenvatting van de reacties op Luxenbergs werk onder westerse islamologen.
Luxenbergs ideeën zijn gebaseerd op een aantal vooronderstellingen die niet per se onjuist, maar wel risicovol zijn. Arabisch en Syrisch zijn beide Semitische talen en veel woorden uit de beide talen zijn dan ook verwant. Zo beweert Luxenberg bijvoorbeeld dat het Arabische Qur’an, is afgeleid van het Syrische Qeryana, dat ‘lectionarium’ betekent. Zelfs als dat waar is, wil dat nog niet zeggen dat met het Syrische woord ook de volledige betekenis in het Arabisch is overgenomen. De alternatieve hypothese is minstens even waarschijnlijk, namelijk dat beide woorden ‘tekst om te reciteren/voor te lezen’ betekenen en beide zijn afgeleid van de, zowel in het Arabisch als in het Syrisch voorkomende, Semitische stam qr’, dat - onder andere - ‘(voor)lezen’ betekent.
Het Arabische defectieve schriftsysteem biedt alleen al zuiver statistisch gezien grote mogelijkheden om door herplaatsing van diakritische punten en klinkertekens woorden te veranderen in willekeurige andere woorden. De kans op succes wordt alleen maar groter als daarbij ook nog naar mogelijke Syrische alternatieven wordt gekeken. Soms zijn die veranderingen betekenisvol, maar dat wil nog niet zeggen dat ze ook zinvol zijn of een historische werkelijkheid weergeven. Een en ander betekent niet dat Luxenbergs vondsten terzijde kunnen worden geschoven, maar wel dat het onderzoekswerk, na het vinden van een betekenisvol alternatief, nog niet is afgerond. Er zijn meer – externe - aanwijzingen nodig om een bepaalde herlezing waarschijnlijk te maken.
Een herlezing die bijvoorbeeld een Korantekst dichter bij een toch al vermoede christelijke bron brengt kan zo’n aanwijzing zijn. Voor Luxenberg is het echter het enige externe bewijs dat hij gebruikt: al zijn herlezingen zijn consequent christelijk. Andere aanwijzingen negeert hij, of hij is er niet van op de hoogte.
Twee voorbeelden: Waar Luxenberg ببكه bibakka herleest tot تيكه taykeh, is nog een andere lezing mogelijk, die goed aansluit bij Luxenbergs methode: بمكه bimakka, ‘te Mekka’. Het is zeer goed mogelijk dat een slordig geschreven ﻤ wordt verward met een ﺒ, zeker als die laatste letter al bestond mét diakritische punt. Soera Het geslacht van Imraan 96 over ‘Bakka’ gaat dan, naar de betekenis ongewijzigd, nog steeds over Mekka, zonder een ingewikkelde omweg via een betekeniswijziging in het Syrisch.
Een aantal verhalen in de Koran komt zeer goed overeen met Bijbelse verhalen uit de Targum. Dit zijn vertalingen van de Thora in het Aramees, waarin vaak buitenbijbelse verhalen zijn verwerkt. Zo komt bijvoorbeeld het verhaal over koning Salomo en de koningin van Sheba in soera De Mieren veel beter overeen met de Targum Sheni Esther dan met het Bijbelse verhaal. Ook het Koranische woord voor hel, gehinnom is een Hebreeuws – en dus joods - leenwoord, geen christelijk Syrisch, dan zou de slot-m ontbreken. Dat wijst op joodse bronnen en een veel complexere ontstaansgeschiedenis dan een ‘christelijk lectionarium’.
Luxenberg lijkt van dit soort zaken niet op de hoogte te zijn. Hij opereert geheel op zichzelf. Soms levert dat verrassende resultaten. Zo komt hij geheel op eigen kracht tot de conclusie dat het letterteken waar nu in het Arabisch de ﺒ b, ﺘ t, ﺜ th, ﻨ n en ﻴ y mee wordt geschreven zonder diakritische punt in oude Koranhandschriften moet zijn gebruikt voor de lange ‘a’. Toen Luxenberg zijn boek schreef was het gebruik van dit teken voor de lange ‘a’ in oude Koranhandschriften in Sanaa, de hoofdstad van Jemen, al aangetoond. Niet alles wat Luxenberg beweert is dus onzin en zijn hypotheses kunnen niet zomaar terzijde geschoven worden. Sinds het verschijnen van zijn boek is onder islamologen en arabisten dan ook een toename van kritische belangstelling voor dit taalkundige onderwerp te zien. Het is vooral Luxenbergs christelijke agenda en zijn soms veel te ver doorgevoerde redeneringen die op afwijzende kritiek kunnen rekenen.
@Nataraja
Submitted by Koenraad Elst on Sun, 2008-10-05 19:25.
Het was niet mijn bedoeling origineel te zijn, alleen beknopt weer te geven wat prof. Jansen in zijn boek mededeelt. Wat betreft de kritiek op Luxenberg ga ik helemaal akkoord, en het is evident dat Mohammed naast christelijke tal van joodse elementen overgenomen heeft, zoals de spijstaboes en de besnijdenis, en dus ook wat terminologie. Alleen het poneren van verwarring tussen mim en ba', Makka en Bakka, gaat me wat ver. Noteer in dat verband de christelijke kritiek dat de setting van de Koran in Mekka nergens door de tekst zelf ondersteund wordt, en dat "Bakka" en andere details ook naar een plaats net buiten Jeruzalem kunnen verwijzen. Zodat de plaatsing van het korangebeuren in Arabië ook weer een uitvindsel van achteraf zou zijn.
@ KE 2
Submitted by traveller on Wed, 2008-10-01 12:03.
Om mijn voorgaande commentaar wat duidelijker te situeren, het ging over de veroordeling van een lokale voetbalploeg in Dubai, aallemaal lokale "arabieren", die veroordeeld werden voor een homosexuele groepsverkrachting van een Pathaan, alhoewel als je pathanen kent???
Anyway, de veroordeling was duidelijk, maar de begronding en de verwijzing en interpretatie van de korantexten en hadieth texten was allesbehalve duidelijk voor de 4.
De zaak werd me doorgespeeld als anecdote door een homosexuele britse advokaat die in Dubai een praktijk had.
@ KE
Submitted by traveller on Wed, 2008-10-01 11:30.
Zoals gewoonlijk zeer degelijk.
Ik heb 2 kleine commentaren:
1) Ik kende een libanese maronitische priester die mordicus staande hield dat Mohammed tijdens zijn "meditaties" gewoon in het gezelschap van een afvallige christelijke priester/kluizenaar was die hem alles voorkauwde, vandaar zijn bijbelkennis die in de koran werd opgenomen. Zou daar een stuk waarheid kunnen in zitten?
2) Wat betreft de juiste interpretatie van het arabisch schrift heb ik in 1980 de proef op de som genomen met 3 advokaten en een rechter van een juridische sharia text(een veroordeling en de begronding) en ik kreeg 4 verschillende interpretaties.
Het was één Yemeni(de intelligentste), de rechter was sudanees, één egyptenaar en één libanees.