Waarheidsvinding door Vrij Onderzoek
From the desk of Koenraad Elst on Thu, 2010-06-17 10:54
David
Irving is in Vlaanderen geweest. Op zaterdag 5 juni gaf de omstreden historicus
een lezing in een hotel aan de Vlaamse kust, binnen rijafstand van zijn
woonplaats in Windsor, over de impact van nieuwe gegevens op ons beeld van WO2.
In het VK kan hij nog steeds schrijven wat hij wil, en de evolutie in zijn
opvattingen bewijst juist hoe waarheidsgetrouwe geschiedenis niets te vrezen
heeft van vrij historisch onderzoek.
Hoewel zijn
eerste tegenstander niet het jodendom was maar de Britse regering (die zijn
telling van de slachtoffers van het bombardement op Dresden niet op prijs
stelde), kan Irving geredelijk van anti-joodse animositeit verdacht worden.
Evenzeer trouwens als Erasmus, Voltaire en andere pijlers van de Europese
beschaving. Laat ons net als bij Erasmus en Voltaire maar een onderscheid
hanteren tussen de verschillende componenten van zijn oeuvre, het onwenselijke
daarlaten en het verdienstelijke onthouden. Hij is alleszins officieel als
antisemiet gebrandmerkt: in 2000 verloor hij zijn proces wegens smaad tegen de
joods-Amerikaanse professor Deborah Lipstadt, die hem zo genoemd had.
Bij die
gelegenheid veroordeelde Lipstadt de Europese muilkorfwetten: “Irving moet het
recht hebben om zichzelf belachelijk te maken.” Een andere Irving-bestrijder,
wijlen Chaim Bermant, wees er in zijn blad Jewish Chronicle al op dat de joden hun emancipatie
in Europa te danken hebben aan het liberalisme en niets te winnen hebben bij
bevoogdende censuurwetten. Mede onder zijn invloed zag Tony Blair af van een
voorgenomen invoering van een dergelijke wet in het VK. Jawel, verstandige
joden spreken zich uit tégen deze uitzonderingswetten die een joodse ervaring
buiten de geschiedenis plaatsen. Men moet dus niet de vermeende joodse gevoeligheden
inroepen om zulke censuur, een democratie onwaardig, te rechtvaardigen.
Het was een
gojse, Oostenrijkse rechtbank die Irving in 2006 voor een jaar de gevangenis in
draaide wegens een lezing in 1989. Irving beseft dat zijn reputatie als
historicus onherstelbaar beschadigd is en dat hij bij leven een paria zal
blijven, maar hij neemt het filosofisch op: “Over honderd jaar zal mijn versie
de algemeen aanvaarde zijn.”
De evolutie
van Irvings opvattingen over de holocaust volgt vrij nauw de feitelijke gegevens
die onder zijn aandacht komen. Aandacht kan selectief zijn, en collega’s merken
bij hem een “consistente partijdigheid die de bewijzen vervormt” op; Irving
vindt trouwens hetzelfde over de “conformistische” WW2-historici, en ook in
andere dossiers staan maar weinig geleerden boven deze kleinmenselijke neiging.
Doorgaans gaat er tijd over eer men alle feiten in een voldoende breed
perspectief kan plaatsen, en constructieve interactie met vakgenoten. Dat
proces zou bespoedigd zijn als Irving zelf niet zulke gezworen individualist
geweest was en het academisch bestel niet zulk taboe in acht genomen had jegens
alle gegevens die door Irvings hand “besmet” zijn. Zo zijn er nogal wat, want
zijn forte is
juist het verkennen van archieven op oorspronkelijke documenten, liever dan de
ontdekkingen van anderen te herkauwen.
Zijn huidig
onderzoek, ondermeer in de biografie van Heinrich Himmler, graaft vooral in de
gecodeerde intern Duitse communicatie gedecodeerd door de Britse experts in
Bletchley Park. Dat is een nog weinig ontgonnen goudmijn aan eerstehands
getuigenis over de Duitse besluitvorming tijdens de oorlog.
Men heeft
Irving niet zonder reden verweten dat hij “authenticiteit met objectiviteit
verwart”, d.w.z. dat hij zijn primaire nazi-bronnen te veel op hun woord
gelooft. Tijdens deze lezing scheen hij dat gebrek toch ontgroeid te zijn. Zo
toonde hij zich skeptisch tegenover enkele uitspraken van Himmler die door
andere revisionisten graag te diens onlaste aangehaald worden. Hij herneemt nu
de orthodoxe stelling dat Himmler codewoorden gebruikte om het ergste te
verhullen, bv. Sonderbehandlung, “speciale behandeling”, voor het doden van joden. Zo citeert hij een
vraag van een SS-generaal om een bepaald type machinegeweer “voor onze Sonderaktionen”. Overigens kreeg die generaal een
uitbrander van Himmler omdat hij herfst 1941 in Riga met massamoorden op uit
Duitsland overgebrachte joden begonnen was toen daartoe nog geen bevel gegeven
was. Maar “Himmler had tasted blood”, hij begon in te zien dat de door plaatselijke
ondergeschikten geïmproviseerde methode om het “jodenvraagstuk op te lossen”
minstens zo efficiënt was als eerdere omslachtige plannen om hen in
buitengebieden te hervestigen.
Voor twee
derde gaat Irving nu mee in de “conformistische” opvatting van de holocaust.
Hij erkent de uitroeiing van honderdduizenden Sovjet-joden door de Einsatzgruppen in bezet Sovjetgebied in 1941-42.
Hij erkent ook de uitroeiing van de Duitse en Poolse joden (volgens een door
hem onder de aandacht gebracht intern SS-rapport 1,24 miljoen) in Sobibor,
Belzec en Treblinka in 1942-43. Hij weerlegt in detail de revisionistische
stelling dat het hier om “doorgangskampen” op weg naar een joodse hervestiging
in Wit-Rusland ging, al was die hervestiging eerst wel de algemeen bekende
bedoeling geweest zodat zij als camouflage kon dienen. Hij documenteert hoe
Himmler tegen 1942 wel degelijk op een uitroeiingsplan overgeschakeld was,
waarover hij zo min mogelijk mensen inlichtte, “zelfs Hitler niet”. Dit laatste
is een gewaagde hypothese, maar maakt uiteindelijk geen verschil voor de
feitelijkheid van de jodenuitroeiing.
Alleen
inzake Auschwitz, het “werkkamp met hoge dodentol”, en de uitmoording aldaar
van vooral de West-Europese joden, ligt het ingewikkelder. Maar ook orthodoxe historici
hebben recent betoogd dat Auschwitz disproportioneel veel aandacht gekregen
heeft juist omdat er zoveel overlevenden waren, terwijl de TSB-kampen veel
grondiger gemoord hadden en precies daardoor geen getuigen nagelaten hebben. Zo
heeft Anne Frank Auschwitz overleefd om nadien in Bergen-Belsen aan tyfus te
bezwijken; Irving spot met de drammende revisionisten die Annes dagboek als een
vervalsing afdoen terwijl haar verhaal juist in hun kraam zou passen. Gaskamers
zijn daarbij volgens Irving niet zo massaal ingezet als men meestal zegt, maar
hij documenteert een betrouwbaar SS-getuigenis van het gebruik van twee kleine
gaskamers voor arbeidsongeschikte gevangenen. Revisionisten van de harde lijn zien hem daarom als een
afvallige, terwijl hij gewoon gaat waar het bewijsmateriaal hem leidt.
Irving zal
blijven shockeren en naar eerherstel mag hij fluiten, maar eigenlijk is hij erg
ver naar de mainstream-opvatting geëvolueerd. En dat niet door wettelijke opiniedwang maar
door vrij historisch onderzoek.
popularitet in moslimwereld
Submitted by Nataraja on Sun, 2010-06-20 09:29.
Ik bleef wachten maar het kwam niet: figuren als Irving, en een resem andere revisionisten/holocaustontkenners/ontkrachters hebben sinds een paar jaar een nieuw supporterspubliek: moslims. Zowel in de moslimwereld als in de Europese moslimkringen is alles wat joodse legitimiteit ontkracht gigantisch populair. Boeken van Irving en anderen zijn bestsellers in vertalingen in Farsi, Arabisch, Malay etc...
Goed artikel anders, maar jammer dat deze nuance achterwege bleef. Niet dat ik het niet begrijp: het recht om vrije meningen te uiten is niet wat je deze dagen vaak leest als we het over moslims hebben.