Dalrymple Als Conservatief

Wie zich tot de conservatieve hoek van het opiniespectrum bekent, went al gauw aan de afwezigheid van elk ernstig debat over de eigen standpunten. Het andere kamp doet de moeite niet om daar kennis van te nemen, een paar clichés kunnen volstaan voor een finaal oordeel. Zelfs de tolerantie jegens het optreden van de bezadigde dokter Theodore Dalrymple op de opiniebladzijde van De Standaard gaat allerminst van harte, zo blijkt nu. 

In zijn bijdrage “De generatie van Amy Winehouse” (DS, 11-8-11) had Dalrymple geschreven:

“De onlusten in Londen en andere Engelse steden zijn een dubbelzinnig eerbetoon aan de apathie, de morele lafheid, de onbekwaamheid en het carrièrezuchtige opportunisme van de Britse politieke en intellectuele klassen. Op de ene of andere manier zijn zij erin geslaagd niet te zien (…) dat een grote proportie van de jonge bevolking van het land, lelijk, agressief, gemeen, slecht opgevoed en onbeschoft is en misdadige neigingen heeft.”

Hij verbindt de sociale pathologie bij de onderklasse overduidelijk met de onverantwoordelijkheid bij de leidinggevenden. Het was daarom toch even schrikken dat een heuse universiteitsdocent dit welbekende en heldere standpunt van Dalrymple zo grondig verkeerd kon weergeven als KUL-theoloog Hans Geybels gedaan heeft (“Het grote ongelijk van Dalrymple”, DS, 13-8-2011): “Straffen dat gespuis, nultolerantie… en alles is opgelost’, zo vat Geybels Dalrymple samen,-- die echter nooit iets dergelijks geschreven heeft.

 

Stabiele gezinnen

Geybels waagt zich aan “een analyse van het neo-conservatieve denken”, maar over het conservatisme als levensbeschouwelijke stroming blijkt hij weinig af te weten. Het behoort immers niet tot de heersende cultuur om daarvan meer te kennen dan een karikaturaal vijandbeeld. Erg subtiel is zijn analyse dan ook niet:

“Het cultuurpessimisme druipt ervan af. Deze tijd kan niks goed meer doen. (…) Er wordt geen enkel alternatief aangeboden. Geen enkel. Of misschien toch één. De samenleving moet veel repressiever optreden.”

In een beknopte column kan Dalrymple natuurlijk niet zijn hele zienswijze uiteenzetten, maar ook wie zich de moeite bespaart om zijn rijke oeuvre te lezen, kan zijn remedie logisch afleiden uit zijn diagnose:

“Na verplicht onderwijs – misschien noem ik het beter occasioneel schoolbezoek – tot de leeftijd van zestien jaar, met een prijskaartje van 80.000 pond per hoofd, kan ongeveer een kwart van de Britse kinderen niet vlot lezen of eenvoudige rekensommen maken. (…) Britse kinderen hebben veel meer kans op een televisie in hun slaapkamer dan op een vader in huis. Een derde van onze kinderen eet nooit aan tafel met een ander lid van het huishouden – het woord ‘gezin' zou misplaatst zijn voor de sociale regelingen in de wijken waaruit de meeste relschoppers afkomstig zijn. Ze zijn dan ook radicaal ongesocialiseerd en diep egoïstisch. Hun visie op relaties met andere mensen is die van Lenin: wie doet wat met wie.”

Daaruit volgt a contrario als oplossing: stabiele gezinnen ingebed in een gemeenschapsleven, en ernstige opvoeding zowel thuis als op school. Dit is al een zeer oud debat, allerminst beperkt tot de laatmoderne Westerse maatschappij. In de 6de-3de eeuw v.C. verschilden  de confucianen (Kongzi/Confucius, Mengzi/Mencius) en de legalisten (Shang Yang, Hanfeizi) sterk van mening over hoe de samenleving in goede banen te leiden. De legalisten meenden dat de mens hopeloos tot het slechte geneigd is en dat alleen repressie hem op het rechte pad kan houden. De confucianen wilden het natuurlijk goede in de mens tot bloei brengen door gezinswaarden, opvoeding en culturele inbedding. Daarmee wordt veel meer bedoeld dan schoolse vorming: “It takes a village to raise a child”, alle dimensies van het leven moeten meedoen. Confucius wees op het belang van muziek  die de zeden verzacht, en van gemeenschappelijke rituelen. Samen feesten is een hoeksteen van de harmonische samenleving, te beginnen met als gezin samen ontbijten, en buurtfeesten onder mensen die zelfde taal spreken. Harde aanpak kan nodig zijn in een overgangsfase, als noodgreep tegen de maatschappelijke ramp die multicultureel links aangericht heeft. Een harmonische maatschappij komt echter niet tot stand door repressie maar door een fijnmazig netwerk van tradities en overeenkomsten, “het kostbare weefsel” zoals Dalrymple’s leerling Bart De Wever het noemt.  

 

Feodaliteit

Geybels:

“Het ideaal van het neo-conservatisme lijkt de feodaliteit te zijn. Dat was een samenleving waarin de elite de dingen doet die nu aan de Britse jongeren verweten worden, terwijl de massa in de pas moest lopen. Zo niet, volgden er represailles.” 

Integendeel, Dalrymple’s zorg strekt zich tot de hele samenleving uit. Hij veroordeelt de onverantwoordelijke van de elite en pleit voor reïntegratie van de onderklasse door kwaliteitsonderwijs en een moreel-cultureel réveil. De huidige chaos is immers vooral in het nadeel van de onderklasse; meer gelijkheid bereikt men door beschavingswerk. Men had verwacht dat een katholiek theoloog en kerkwoordvoerder als Geybels dat standpunt zou bijtreden in plaats van het zwart te maken. 

 

Moreel kapitaal

Een andere en serieuzere linkse kritiek op Dalrymple is die van Rudi Laermans (“Sociologische onzin? Nou! Rellen, moreel besef en de verzorgingsstaat”, DS, 18 aug. 2011). Hij wijst op de tegenspraak tussen het moreel-culturele conservatisme van Dalrymple en landgenoot Roger Scruton, en hun voorkeur op sociaal-economisch gebied voor het neoliberalisme. De combinatie van conservatisme en liberalisme is, hoewel tegenwoordig heel gewoon, inderdaad niet vanzelfsprekend. 

Laermans contrasteert de conservatieve neoliberalen met de sociologiepionier Emile Durkheim, die eveneens voor normbesef en maatschappelijke samenhorigheid pleitte maar daaraan een kritiek van het kapitalisme koppelde:

“Geen sociale orde of cohesie zonder een minimum aan ‘collectief bewustzijn', zo peroreerde Emile Durkheim immers al eind de 19de eeuw. Enkel een gedeeld baldakijn van sturende waarden en regels kan ons daarom behoeden voor de (…) ‘oorlog van allen tegen allen'. Maar, en hierin zou Durkheim gunstig afsteken tegen Dalrymple, hij erkent wel de rol van het kapitalisme in de culturele en morele wedloop naar beneden: ‘De apotheose van de welvaart heeft de begeerten geheiligd en daardoor om zo te zeggen boven elke menselijke wet geplaatst. Ze indammen schijnt een soort heiligschennis', schreef Durkheim lang voor het woord consumptiemaatschappij een gemeenplaats werd.”

Dit herneemt een kritiek die destijds al tegen Margaret Thatcher gericht werd. Zij prees het gezin aan als stevige basis voor economisch engagement terwijl zij met de “flexibiliteit” de 24-uurseconomie invoerde die het gezinsleven grote schade toegebracht heeft en menig huwelijk ontwricht. Laermans stelt:

“de mix van neoliberalisme en neoconservatisme die sinds de jaren 1980 opgang maakt (…) looft het marktkapitalisme, maar zwijgt in alle talen over zijn immorele effecten. Van de breidelloze bonuscultuur in de financiële wereld over de veralgemeende concurrentiedwang tussen werknemers tot de schijnbaar eindeloze verkoopwaring van lichamen of babygeluk: legio zijn de voorbeelden van een doorgeschoten marktwerking die aanzet tot egoïsme of materialisme. (…) Onbeteugeld kapitalisme vreet het morele kapitaal aan dat conservatieve politici en denkers zeggen te verdedigen. Het promoot een nietsontziend individualisme op de werkvloer, en het bevordert een al evenmin erg solidair consumentisme daarbuiten. (…) Een tegelijk neoliberale en conservatieve overheid houdt als het ware met de ene hand een cultuur van egoïsme en hebzucht in stand die ze met de andere hand actief wil bestrijden.”  

Voordat het socialisme de linkse pool in het politieke spectrum werd, was het liberalisme de tegenpool van het conservatisme, dat immers allerlei beperkingen aan de economische vrijheid oplegde, bv. gildevoorrechten, allerlei vormen van protectionisme, en de verplichte zondagsrust. Dat dossier ligt ver buiten mijn deskundigheid, ik ga er dus niets aan toevoegen en me beperken tot de vaststelling dat hier volop stof ligt voor een debat tussen conservatieven van rivaliserende denkscholen. Voor één keer besluit ik mijn commentaarstuk met een oproep aan andere, meer sociaal-economisch betrokken commentatoren om hun licht te laten schijnen over de verhouding tussen conservatisme en liberalisme.

Geen tegenspraak

Ik zie absoluut geen tegenspraak tussen Dalrymples conservatieve en (klassiek-)liberale standpunten. Zijn conservatieve standpunt houdt ondermeer in dat de mens zijn begeerten moet leren bedwingen. Het klassiek-liberalisme pleit voor vrijheid die onlosmakelijk verbonden moet zijn met verantwoordelijkheid. Hoe kunnen deze standpunten dan leiden tot het "heiligen van begeerten" om ze "boven elke menselijke wet" te plaatsen?

Laermans schrijft: "Onbeteugeld kapitalisme vreet het morele kapitaal aan dat conservatieve politici en denkers zeggen te verdedigen". Het is net omgekeerd. Als het morele kapitaal de overhand krijgt kan het kapitalisme niet 'onbeteugeld' worden". Het wordt immers net beteugeld door de morele weerstand tegen excessen.

Verder verwart Laermans solidariteit met valse filantropie (gedwongen herverdeling) en ziet hij niet in waarom het verschuiven van de verantwoordelijkheid van het individuele naar het collectieve zo'n enorm schadelijk effect heeft op hoe mensen denken en voelen.
Dalrymple zei in een interview met De Standaard: "Sociale zekerheid haalt mensen niet uit armoede. Het bestendigt hen in hun achterstelling. Het vernietigt hun zelfrespect. En het creëert meer armen en zieken. De Britse sociale zekerheid heeft meer invaliden voortgebracht dan de Eerste Wereldoorlog. Het systeem nodigt uit tot misbruik, en de regering duldt dat, omdat invaliden verdwijnen uit de werkloosheidsstatistieken."

De echte tegenspraak tussen conservatisme en liberalisme is mooi beschreven in Hayeks Waarom ik geen conservatief ben. Maar die tegenspraak vind ik niet terug in het werk van Dalrymple. Hij is op economisch vlak eerder een klassiek-liberaal.