De Flamenpolitik van het Establishment

De Koning Boudewijn Stichting (KBS) bezit een kapitaal van meer dan 200 miljoen euro. Dat levert intresten op. Daarnaast ontvangt de KBS jaarlijks schenkingen (bijvoorbeeld 12,2 miljoen euro van Nationale Lotterij in 2004) zodat de KBS kan werken met een jaarbudget van ruim 40 miljoen euro. De KBS is een conglomeraat bestaande uit meer dan 200 comité’s, jury’s en regionale afdelingen.

De argeloze bevolking denkt dat de KBS aan “goede werken” doet, maar de werkelijkheid is anders. De KBS is een instrument dat erop gericht is Vlaanderen onder de knoet te houden. Zo heeft de KBS een aantal provinciale steunraden en streekfondsen voor lokale ontwikkeling. Eigenaardig genoeg bestaan die uitsluitend in Vlaanderen. Een beetje vreemd dat lokale ontwikkeling in Wallonië door de KBS niet wordt gestimuleerd, is het niet? Totdat men begrijpt dat de voorzitters van dergelijke fondsen Vlaamse prominenten zijn die vanwege de KBS op diverse voordelen kunnen rekenen: reisjes, onkostenvergoedingen, soms zelfs een auto met chauffeur en een secretaresse, en ontvangsten (samen met de echtgenote) op recepties en diners in het koninklijk paleis.

De KBS heeft een zeer specifieke taak. De organisatie maakt deel uit van de constructie die het Belgische regime heeft opgezet om elke ontluikende elitevorming in Vlaanderen te verhinderen door iedere maatschappelijke bovenlaag die er zich ontwikkelt onmiddellijk in te kapselen in de belgicistische bovenlaag van het regime. Dit perfide mechanisme wordt haarscherp beschreven door Joost Ballegeer in De Vlamingen: een volk zonder bovenlaag, zopas verschenen bij Groeninghe (een kleine en marginale Kortrijkse uitgeverij die moedig de rol probeert te vervullen die uitgeverij Lannoo destijds vervulde).

Terecht noemt Ballegeer het monddood maken van de elite “het meest geraffineerde, maar ook verschrikkelijkste wat men een volk kan aandoen.” De elite is een groep die de staat draagt en die zich vereenzelvigt met de staat. In België is alles erop gericht om te verhinderen dat er een groep ontstaat die de elite van een Vlaamse staat zou kunnen worden.

België heeft in zijn 175-jarige geschiedenis drie misdadige repressies doorgevoerd om de Vlaamse elite (soms zelfs fysiek) te elimineren: in 1830-31, 1918-19 en 1944-48. Telkens werd van een oorlogssituatie misbruik gemaakt om de hele Vlaamse bovenlaag aan te pakken, ook diegenen die niets anders misdaan hadden dan tot deze ontluikende bovenlaag te behoren.

Tijdens de voorbije halve eeuw kon België zo’n kans tot grootschalige repressie niet meer benutten. Ballegeer legt uit hoe het regime er desondanks toch in slaagde de Vlamingen te doen evolueren van machtsonthouding in de jaren zestig naar machteloosheid vandaag.

Hij beschrijft hoe een “kleine loge” van vijf man de Flamenpolitik van het Belgische establishment heeft uitgewerkt. Al klinken een paar namen Vlaams, het zijn zonder uitzondering vijf leden van het adellijke francofone establishment: Etienne Davignon, Jacques van Ypersele (de kabinetchef van de koning), Maurice Lippens, Daniel Janssen en Georges Jacobs. De vijf worden bijgestaan door vlijtige Vlaamse loopjongens zoals Jean-Pierre De Bandt en Paul Buysse.

Het klinkt op het eerste zicht als een samenzweringstheorie, maar Ballegeers bewijsvoering is erg overtuigend. De auteur, die met een aantal van de betrokkenen ging praten, verhaalt hoe het netwerk van de “kleine loge” alle structuren die de Vlaamse elite de voorbije eeuw moeizaam had opgebouwd succesvol heeft ontmanteld of ingekapseld in het belgicistische establishment: van de uitgeverij Lannoo tot de krant De Standaard, van het culturele tijdschrift Ons Erfdeel tot de Vlerick School, van de Kredietbank tot het VEV. De Vlaamse ondergang was geen noodlot, dit gebeurde niet zomaar, dit was gepland.

Ballegeer vernam uit de mond van Davignon zelfs wat diens volgende prooi moet worden: het weekblad Trends, een van de weinige obstakels die de belgicistische strategen nog een doorn in het oog zijn. Om na het nakende vertrek van Frans Crols Trends te kunnen inpalmen, werd de dochter van Jacques van Ypersele op de redactie van het Franstalige zusterblad Trends-Tendances binnengebracht, kwam de koning op bezoek op de redacties toen Roularta 50 jaar bestond, en werd Rik De Nolf, samen met de andere Vlaamse mediamagnaat Christian Van Thillo, opgenomen in de prestigieuze Brusselse Club de Lorraine.

Ballegeer verhaalt in zijn boek hoe gemakkelijk het voor establishment was om zelfs Vlaamsgezinden te recupereren. Een elite die zich ontwikkelt, gaat door een parvenu-faze, zo legt hij uit. Ijdelheid speelt dan een grote rol. André Leysen spreekt vandaag Frans met zijn kleinkinderen (al zou Leysen – die met elk regime collaboreert – met hetzelfde gemak Duits gesproken hebben als de geschiedenis enigzins anders was gelopen); Godfried Lannoo laat zijn kleinkinderen eveneens verfransen; de vrouw van Dirk Frimout liet, nadat haar man in de adel was verheven, haar mooie Vlaamse voornaam Godelieve officieel veranderen in Laurence; de echtgenote van wijlen Paul Janssen (Janssen Pharmaceutica), Theodora Arts, zelf afkomstig uit een Vlaamsgezinde familie, kon haar zoon inhuwen in de adel en vertoeft bij voorkeur in mondaine belgicistische kringen.

Ballegeers boek is ook ontluisterend voor de meeste Vlaamse politici zoals Willy De Clercq, Mark Eyskens, Herman De Croo, Willy Claes, Jean-Luc Dehaene. Liever dan de Vlaamse elite te worden, waren zij de mestkevers van het Belgische regime. Sommigen hadden iets meer zelfrespect, zoals Wilfried Martens, Leo Tindemans en Karel Van Miert – drie Vlaamse politici waarover een lid van het establishment neerbuigend verklaart dat zij “niet tot onze kringen behoren.” En voorts vertelt Ballegeer ook hoe de politieke carrière van Luc Van den Brande door het Hof opzettelijk gebroken werd omdat die als te flamingantisch werd beschouwd. Ook hier ging het om een vooraf uitgewerkt plan, waarin van Ypersele en Dehaene een sleutelrol speelden.

U slaat de spijker op de kop, mevrouw Moens.

Het is een oud zeer dat Vlamingen moeite hebben om zich correct uit te drukken in gesproken en geschreven taal. Ze beheersen de standaardtaal vaak onvoldoende, of spreken een vorm van zogenaamde 'tussentaal' - ook wel verkavelingsvlaams genoemd omdat deze tussenvorm veelal is ontstaan in nieuwe wijken waar ouders hun kinderen niet in het dialect probeerden op te voeden, terwijl ze de standaardtaal zelf onvoldoende beheersten. Bovendien is er - om bekende redenen - enorm veel Franse invloed (leenvertalingen, letterlijk vertaalde uitdrukkingen, in Van Dale aangeduid als 'Belgisch Nederlands').

Logisch dus dat Vlamingen taalkundig niet zo sterk in hun schoenen staan en graag opkijken naar de taalvaardige Nederlanders, die van oudsher een natuurlijke verhouding met hun moedertaal hebben. Ik kan het niet genoeg benadrukken: een natuurlijke uitwisseling tussen Nederland en Vlaanderen moet zo veel mogelijk gestimuleerd worden, bv. door Nederlandse televisie te kijken. Het is dan ook bijzonder jammer dat Telenet geen bijkomende Nederlandse zenders aanbiedt (goede commerciële stations, maar ook doelgroepenzenders zoals Max voor senioren). Al verwaarlozen ook (vaak jonge) Nederlanders soms hun taal. Maar dat terzijde.

Hoe komt het dat zich in Vlaanderen nooit een standaardtaal heeft kunnen ontwikkelen? Daarvoor zetten we een kleine stap terug in de tijd. Na de val van Antwerpen in 1585 en de scheiding tussen Noord- en Zuid-Nederland zijn vele tienduizenden (protestantse) Brabanders en Antwerpenaren uitgeweken naar Noord-Nederland. Antwerpen had net een bloeiperiode achter de rug, en Noord-Nederland stond aan de vooravond van zijn Gouden Eeuw. In die periode kwamen handelsstromen op gang tussen verafgelegen streken, en om efficiënte communicatie mogelijk te maken was er bij de elite behoefte aan een universele standaard. Het dialect met het meeste prestige, namelijk dat van de economisch meest welvarende streek kreeg daarbij de voorkeur. In die dagen was dat Holland en dus werd Hollands de norm, met Brabantse en Antwerpse invloeden.

Door de scheiding van Noord en Zuid kon de elite in Vlaanderen zich niet bedienen van een natuurlijk ontstane standaardtaal. Er kwam integendeel een met harde hand opgelegde artificiële vervanger. Een sprong vooruit in de tijd brengt ons bij het ontstaan van België en in die nieuwe staat was zoals bekend geen plaats voor het Nederlands in het onderwijs, administratie, politiek, rechtspraak, enz. Sterker: doordat de elite in het Frans werd onderwezen, kreeg Frans de status van cultuurtaal. Zo zie je vandaag bijvoorbeeld 'Vlaamse' adel moeiteloos overschakelen van West-Vlaams dialect naar Frans en hebben ze moeite met geschreven Nederlands.

Het is precies deze uitleg die ontbrak in de uitzending van 'de grootste Belg' rond Hendrik Conscience. Marc Reynebeau mag dan al gediplomeerd historicus zijn, van taal- en letterkunde heeft hij bijzonder weinig kaas gegeten. (Waar was trouwens het 'wetenschappelijk comité' dat dit soort lacunes en halve onwaarheden kon rechtzetten? Daarvoor heeft 'jurylid' Peter Vandermeersch duidelijk iets te weinig opgestoken aan de unief.)

Vandaag is het Nederlands de moedertaal van 24 miljoen mensen, waarvan 22 miljoen in de Benelux. En nog steeds hebben mensen zoals André Leysen, Godfried Lannoo, de vrouw van Dirk Frimout, Dora Janssen en anderen blijkbaar zo weinig zelfrespect en intellectuele bagage dat ze hun eigen taal niet naar waarde kunnen schatten. (Tja, dat soort nepstatus kan je kopen, intellectueel vermogen duidelijk niet. En dat alles voor luttele keren handjeschudden met koning Albert. Wat ik tussen haakjes ook al heb gedaan... Dus als zelfs een eenvoudige man daartoe belangrijk genoeg wordt geacht, wat kunnen Thomas Leysen en consoorten er dan nog mee pochen...?)

Ik wil wel opmerken dat de streektaal of dialect absoluut niet minderwaardig is aan standaardtaal. Je gebruikt het onder vrienden, met dorpsgenoten of binnen het gezin. Standaardtaal wordt voor formele situaties gereserveerd: op het werk, met gezagsdragers, met niet-streekgenoten. Standaardtaal heeft dus een hogere status (maar is niet 'beter' of van een intrinsiek hoger niveau), je raakt ermee hogerop. Het beheersen van beide getuigt van een grote rijkdom.

Tot slot nog dit: misschien was het budget van uitgeverij Groeninghe te beperkt om een vormgever, eindredacteur en/of corrector in te schakelen. En is het hoge aantal fouten en kromme zinnen dus gewoon een uitgeverij-technisch probleem?

De Vlamingen, een volk zonder bovenlaag

Ja, anonymous, ik ken het droevige verhaal, en ik vind dialect op zich zeker niet minderwaardig.
Maar zouden onze kinderen niet beter standaard Nederlands leren op school (en van de televisie?)
Dat kan ook zonder te gutturale klanken!

En zelfs de kleinste uitgeverij kan mensen vinden die (desnoods onbezoldigd) de typoscripten even willen nalezen zodat (te) veel fouten vermeden worden!
Zeg niet dat het onmogelijk is, ik ken daar voldoende voorbeelden van!

Ballegeer

Op zich heeft dit boek interessante dingen te vertellen, en de aangehaalde voorbeelden zijn zeer treffend. Maar helaas! Het boek staat bol van de fouten en kromme zinnen, wat het lezen ervan zeker niet vergemakkelijkt. De bladspiegel is ook niet echt aangenaam (titeltjes en ondertiteltjes zijn onvoldoende onderscheiden).
Jammer, want dit had een boek kunnen zijn dat de Vlamingen wakker schudt! Nu echter kan ik het echt niet aanraden. Kijk, als vroegere verfranste Vlaming leerde ik van thuis uit dat ‘goede boeken lezen’ een uitstekende manier was om je taal correct te leren gebruiken. Dat je door ‘De Vlamingen, een volk zonder bovenlaag’ te lezen je taal correct leert spreken of schrijven, kan ik echt niet beweren! En dat vind ik zo jammer!

Het is uiteraard niet de eerste keer dat ik een Nederlandstalig boek lees waar enkele fouten in staan. Maar hier liep het echt de spuigaten uit! Ik werd er niet alleen droevig van, maar ook kwaad! Hoe kan er een ‘bovenlaag’ ontstaan als zelfs iemand die zich intellectueel noemt zijn taal zo slecht hanteert? Waar moeten mensen dan hun voorbeeld halen?