Een Sociaalconstructivistisch Denkraam

In De Morgen van 10 juni 2005 verscheen een artikel “Allochtonen ondervinden discriminatie aan den lijve in het verkeer,” waarin de Limburgse onderzoeker Johan Ackaert als volgt wordt geciteerd: “Allochtonen zijn het kwetsbaarst. Daarna mensen van Italiaanse afkomst. Autochtonen hoeven het minst te vrezen in hun gemeente. Allochtonen zouden in het veiligheidsdebat dan ook als slachtoffers gezien moeten worden.”

Vooral die laatste zin is een opzienbarende conclusie, gegeven het lang verborgen gehouden, maar ondertussen toch bekend geraakte feit dat allochtonen in de misdaadstatistieken en in de gevangenisbevolking oververtegenwoordigd zijn. Begrijpelijkerwijs kreeg het artikel een permanent plaatsje op de webstek van de vooruitstrevende beweging Kifkif.

Hoe komt Ackaert eigenlijk tot zijn besluit? Zijn onderzoek werd gepubliceerd in het wetenschappelijke blad Panopticon (Johan Ackaert & Maarten Van Craen “Onveiligheid en etnische herkomst: de stereotypering voorbij,” Panopticon 2005 (4), pp.11-29; er is nu ook een boek uit).

Wie dit Panopticon-artikel leest, ontdekt dat de studie van Ackaert en Van Craen niet berust op gecontroleerde feiten, of op statistieken van politie of verzekeringsmaatschappijen. De studie berust op verklaringen en beweringen van respondenten. Blijkbaar zeggen allochtonen vaker dan autochtonen dat ze slachtoffer zijn. Maar zijn die beweringen ook waar? Ackaert en Van Craen schrijven hierover:

“Uiteraard kunnen vragen worden gesteld over de relatie tussen enerzijds de slachtofferrapportering in de loop van de interviews en anderzijds het reële slachtofferschap. Dit geldt in het bijzonder voor feiten als belaging, verkeersagressie en discriminatie [...]. Dit onderzoek focust echter niet op de reële ‘objectieve’ frequentie van bepaalde incidenten. Binnen een sociaalconstructivistisch denkraam beschouwen we de meldingen in de loop van de interviews van bepaalde (ondergane) feiten en behandelingen als de beleefde realiteit van de betrokkenen zelf, waarop ze dan ook hun handelen afstemmen [...]” (p.13-14).

Met andere woorden: deze studie gaat niet over de werkelijkheid, doch over wat gerapporteerd wordt betreffende de werkelijkheid. Dat is belangrijk, want niets garandeert dat mensen met verschillende etnische achtergrond de werkelijkheid op dezelfde wijze zullen interpreteren en rapporteren. Wanneer in iemands cultuur langtenigheid de norm is, dan zal dit ook de rapportering inzake slachtofferschap beïnvloeden. Wanneer iemand hoort dat de etnische groep waartoe hij behoort voortdurend wordt gediscrimineerd, dan zal dit vermoedelijk niet zonder gevolgen blijven voor de frequentie waarmee de betrokkene discriminatie zal rapporteren. Binnen “een sociaalconstructivistisch denkraam” is dat blijkbaar allemaal geen probleem, omdat al de gevoelens en zieleborrelingen zelf tot feit verheven worden en in de berekening van het slachtofferschap worden meegeteld. Wanneer bijvoorbeeld op p. 14 staat dat inwoners met Italiaanse roots meer gevaar lopen om slachtoffer te worden dan inwoners van Belgische afkomst, dan betekent zulks dat mensen met genoemde roots vaker beweren dat zij slachtoffer zijn. Hoe kan men op die manier tot besluiten komen betreffende de werkelijke wereld? Wanneer Ackaert zegt: “Autochtonen hoeven het minst te vrezen in hun gemeente,” dan doet hij een bewering over de échte wereld en niet over de virtuele wereld van de beweringen. Hoe kan dat? De werkwijze blijkt verrassend eenvoudig. Het feit dat de studie ongecontroleerde beweringen betreft wordt stapsgewijs naar de achtergrond gewerkt en zo komt langs sociaalconstructivistische weg de slachtofferhiërarchie tot stand.

Maar er is meer. Ackaert verklaart dus in De Morgen, dat allochtonen als slachtoffers moeten worden gezien. Zo’n bewering kan men niet maken zonder ook het daderschap te onderzoeken, want er geen reden om een groep die tegelijk meer daders en meer slachtoffers levert, wél als slachtoffergroep en niet tegelijk ook als dadergroep te beschouwen. Amerikaanse zwarten bijvoorbeeld begaan verhoudingsgewijs veel meer moorden dan blanken, blanken vermoorden verhoudingsgewijs veel minder zwarten dan omgekeerd, maar zwarten vermoorden ook veel zwarten, zodat er uiteindelijk meer zwarte dan blanke slachtoffers zijn. Het heeft natuurlijk geen zin om in zo’n geval te zeggen dat de zwarten inzake moorden een ‘slachtoffergroep’ zijn, want de meeste moorden worden binnen de groep gepleegd. Eckaert en De Craen reppen in het Panopticon-artikel evenwel met geen woord over de etnische achtergrond van de daders.

Er zijn nogal wat elementen in het Panopticon-artikel die in dit opzicht vragen oproepen. “Het aantal verkeersslachtoffers onder ‘Turkse’ weggebruikers is dubbel zo hoog als bij autochtonen,” zo luidt een op sociaalconstructivistische wijze tot feit gepromoveerde bewering op p.15. Maar wat betekent eigenlijk het woord ‘slachtoffer’ in deze context? Normaal gesproken impliceert ‘slachtofferschap’ dat men, zelf onschuldig zijnde, het object van een misdrijf is dat door iemand anders wordt gepleegd. Bij de verkeersongevallen is dit niet zo evident. Is men ‘slachtoffer’ van een ongeval dat men zelf heeft veroorzaakt? Ik vermoed dat het antwoord, binnen het gehanteerde sociaalconstructivistische denkraam, positief luidt. De auteurs geven immers als één van de mogelijke verklaringen het feit dat de personen van Turkse afkomst gemiddeld jonger zijn en “jongeren zijn in principe kwetsbaarder in het verkeer.” (p.17). Dat is een zeer slachtofferige formulering van een feit dat men ook op meer neutrale wijze zou kunnen formuleren: “Jongeren veroorzaken gemiddeld meer ongevallen” (reden waarom aan jonge mensen hogere verzekeringspremies worden aangerekend, wat door de politiek-correcte klasse als een rechtmatige vorm van ‘discriminatie’ wordt beschouwd). Maar die neutrale formulering is weinig geschikt om de allochtone slachtofferindex op te pompen, en dus wordt de zieliger klinkende term “kwetsbaarder” gebruikt.

Ander voorbeeld: personen van Turkse afkomst zijn naar eigen zeggen vaker het slachtoffer van familieruzies en vechtpartijen: “in de Turkse gemeenschap [signaleert] een hoger percentage respondenten uit de hand gelopen familieruzies en vechtpartijen.” Maar wie is hier eigenlijk slachtoffer van wie? Indien in een Turkse familie een ruzie uit de hand loopt, dan is die familie niet het “slachtoffer;” er zijn dan Turkse daders en Turkse slachtoffers, zonder dat niet-Turken daarmee iets te maken hebben. Het is een gemene statistische truk om zo’n gegevens aan te voeren om eenzijdig het slachtofferstatus van de betrokken groep te illustreren, en tegelijk te zwijgen over de parallel daarmee klimmende daderstatus, zeker als de conclusie luidt dat allochtonen als slachtoffer moeten gezien worden. Vergelijkbare opmerkingen kunnen gemaakt worden in verband met fietsdiefstal en andere vaak buurtgebonden vormen van overlast: de whodunit-vraag wordt niet gesteld.

En zo ligt de weg open voor het eerste besluit dat Ackaert en Van Craen (p.26) formuleren: “We stellen in de eerste plaats vast dat de kans op slachtofferschap niet gelijk verdeeld is over de verschillende etnische groepen in de samenleving. Mensen van Turkse afkomst zijn het meest kwetsbaar. Daarna volgen de respondenten van Italiaanse afkomst. Autochtonen hoeven het minst te vrezen in hun gemeente.” Noteer de geruisloze overgang van de “kans op slachtofferschap,” die nog in sociaalconstructivistische zin kan worden begrepen, naar de bewering dat autochtonen het minst hoeven te vrezen, en die eenduidig de echte wereld betreft (want denkbeeldige dreigingen hoeft men per definitie niet te vrezen).

Dit soort besluiten vindt vervolgens zijn weg richting kranten. Wanneer De Morgen in het reeds genoemd artikel schrijft: “De reden voor de hogere slachtoffercijfers ligt in meer last van discriminatie, straatcriminaliteit, verkeersongevallen en verkeersagressie. Enkele feiten: autochtonen lopen minder gevaar om slachtoffer te worden in de eigen woonbuurt dan inwoners van Italiaanse afkomst en vooral dan allochtonen. Wagenbezitters van Italiaanse en allochtone herkomst melden vier maal meer feiten tegen hun voertuigen dan autochtonen. Zij hebben ook tweemaal meer kans op fietsdiefstal dan autochtonen. Het aandeel verkeersslachtoffers onder allochtone weggebruikers is dubbel zo hoog als bij de autochtonen” dan is de sociaalcontructivistische aard van deze ‘feiten’ zo goed als volledig verdampt.  De lezer weet niet beter dan dat het over echte feiten gaat, en niet over beweringen. Bovendien blijven de implicaties van het feit dat een onderzoek naar de etnische achtergrond van de daders werd nagelaten, volledig onvermeld.

Mijn conclusie is dubbel. Vooreerst versterkt dit artikel mijn overtuiging dat enkel personen en niet groepen als dader respectievelijk slachtoffer kunnen worden beschouwd. De simpele reden is, dat enkel individuen kunnen lijden en een moreel besluit kunnen nemen. Groepen kunnen dit niet. Beweren dat “allochtonen als slachtoffers gezien moeten worden” (wat impliceert dat autochtonen als daders moeten gezien worden, want slachtofferschap impliceert daderschap) is even ‘racistisch’ als beweren dat “allochtonen als daders moeten gezien worden”. Zeker, voor deze laatste bewering wordt men (ten onrechte, gezien het menselijk recht op vrije meningsuiting) gerechtelijk vervolgd, terwijl het lanceren van de eerste bewering subsidies en lofprijzingen oplevert. Maar objectief zijn beide stellingnames even twijfelachtig, omdat zowel het leed van een slachtoffer als de schuld van een dader aan een individu, en niet aan een groep gebonden categorieën zijn. Onderzoek kan wel uitwijzen (maar dan niet “binnen een sociaalconstructivistisch denkraam”) dat binnen de ene groep meer of minder daders of slachtoffers voorkomen dan in een andere groep, maar dat kan nooit een excuus zijn om daderschap of slachtofferschap met een groep te verbinden.

Ander besluit: dit soort onderzoek heeft nog maar weinig te maken met objectieve waarheidsvinding in de klassieke Westerse traditie. Het gaat meer om productie van listige ideologische munitie ten gerieve van de politieke kaste en de culpabiliseringsindustrie. En om een vorm van intellectuele decadentie, die niet ongevaarlijk is omdat dit soort berichten een samenleving als de onze, met haar naïef geloof in ‘wetenschappelijke’ bevindingen, stuurloos kan maken en op termijn zelfs de afgrond kan indrijven.