Generatiepact versus Basisinkomen

De politieke kaste wil dat de Belgische werker langer aan de slag blijft en heeft het daarbij over een ‘Generatiepact’, alsof het demografische probleem op een soort generatieconflict zou neerkomen. Onzin. ‘Generatie’ is een uiterst abstract begrip, dat de cruciale verschillen verbergt die bestaan tussen de uiteenlopende individuele leden van die ‘generatie’. Het zet niet veel zoden aan de dijk om te beweren dat er zoiets bestaat als een ‘generatie ‘68’ en dat die generatie als zodanig egoïstisch of verspillend is geweest. Alleen individuen kunnen egoïstisch zijn of verspilzucht tentoonspreiden; abstracties als ‘generaties’ zijn hiertoe niet in staat. Het probleem van de vergrijzing is ontstaan doordat te weinig kinderen geboren werden en een treffelijke opvoeding ontvingen. Het eigenlijke conflict situeert zich niet tussen zogezegde ‘generaties’, maar tussen concrete individuen die wel respectievelijk niet investeerden in het krijgen en opvoeden van kinderen.

In een menswaardige samenleving, waarbij de bevolking zich op een normale manier reproduceert, kan van een generatieconflict geen sprake zijn. Zo’n bevolking blijft inzake omvang op hetzelfde peil, of stijgt in omvang met een vast jaarlijks percentage, en afgezien van de effecten teweeggebracht door de voortdurende productiviteitsstijging kan onder zo’n omstandigheden van een conflict of transfer tussen de ‘generaties’ geen sprake zijn. Normaal gesproken zou in zo’n samenleving, die demografisch in een steady state-situatie verkeert maar waarin de productiviteit stijgt, de totale werktijd per individu niet moeten toenemen, zelfs al verlengt de levensduur.

In België en Europa in het algemeen loopt een en ander verkeerd, omdat een deel van de autochtone populatie zich niet meer voortplant. Anderen kregen nog wel kinderen. De primaire tweespalt situeert zich tussen diegenen die wel investeerden in kinderen, en daarvoor een lagere levensstandaard voor lief namen, en zij die afzagen van de kinderzegen.

Daarop hebben zich bepaalde andere problemen geënt. De kern van de Europese politieke kaste heeft, om redenen die ten gronde verborgen blijven, gemeend een grootscheepse immigratie op touw te moeten zetten. De immigranten die gaandeweg de autochtone bevolking vervangen, vertonen echter niet dezelfde capaciteit en wil tot scholing en arbeid. In Nederland heeft het CBS kunnen vaststellen dat deze groep netto aan de gemeenschap aanzienlijk meer kost dan ze opbrengt (door factoren als bv. lagere scholingsgraad of hogere criminaliteit [pdf]). Er is geen reden om te geloven dat dit in de modelstaat België anders is. De autochtone werkende bevolking moet dus niet enkel de last dragen van een verhoudingsgewijs grotere groep ouderen, maar moet ook nog eens ‘solidair zijn’ met een toenemende groep immigranten (waarbij te luid protest dan ook nog eens aanleiding kan geven tot juridische vervolging...). Dat fenomeen doet zich ook in andere West-Europese landen voor.

Een typisch Belgisch fenomeen is dan weer de hoge staatsschuld, die als een symptoom kan worden beschouwd van het bijzonder defectief en kunstmatig karakter van de Belgische staat, met zijn wafelijzerpolitiek en zijn planetair record inzake ‘solidariteit van gemeenschap tot gemeenschap’. Deze ‘solidariteit’ die de productieve bevolking in Vlaanderen aan de dag moet leggen, enerzijds ten voordele van de volksrepubliek Wallonië, en anderzijds ten bate van de parasitaire waterhoofdstaat, maakt de verhoudingen nog acuter.

In een maatschappij, waarbij één groep mensen (bijvoorbeeld autochtone Vlamingen) voortdurend ‘solidair’ moeten zijn met allerhande groepen, ontstaat natuurlijk een algemene tendens tot afhaken en uitstappen. De Nederlandse socialist Wouter Bos formuleerde dit recent, in verband met de transfers van autochtonen richting allochtonen, als volgt (PES-conferentie te Amsterdam, 7 oktober 2005):

“An increasingly diverse society makes it more difficult to sustain support for solidarity. Part of the problem is a perceived loss of common values. Tax paying citizens may then very well argue: Why should I make an effort for people I don’t know, don’t understand, or who don’t do things the way I would? And the other thing happening in a society like the Netherlands is this: migration may not only cause a loss of common values but it also seems to come with a loss of common interest. In Dutch society the facts speak for themselves. It is no longer true that we all run the same risks. For example migrants and people of migrant background in the Netherlands run a much greater chance than others to be poorly educated, unemployed, sick or end up with a criminal record. Here again the result, if we do nothing about it, will be that the white middle class tax paying citizen wonders: am I paying taxes for myself or am I paying for them?

Inderdaad: niemand blijft graag deel uitmaken van een categorie die voortdurend ‘solidair’ moet zijn met allerhande andere zogezegd ‘achtergestelde’ groepen. Zo’n scheefgetrokken situatie werkt moreel corrumperend, ook op de uitgemolken categorie. Meer en meer individuen uit de betaalplichtige groep leren zelf de knepen van de ‘solidariteit’, die hieruit bestaat dat men zichzelf als ‘slachtoffer’ presenteert (waarbij doorgaans nieuwe ‘(mensen)rechten’ uit de grond worden gestampt), zich zo radicaal mogelijk met de archetypische slachtoffergroepen identificeert, en aansluitend zijn ‘rechtmatig deel’ van de solidariteitskoek opeist (waarbij de reële gever, namelijk de belastingbetaler, nooit bij naam wordt genoemd). Recente voorbeelden: de stotteraars die wegens ontoereikend geachte ziekenfondssteun via gratis advertenties in De Standaard zichzelf vergelijken met ondermeer nazislachtoffers die het zwijgen worden opgelegd, of een moeder die bij Goedele eist dat ‘het ziekenfonds’ de prostituée betaalt voor haar gehandicapte zoon. Voor al dit soort ‘rechten’ dient uiteindelijk te worden betaald door de werkende bevolking, en het is begrijpelijk dat steeds meer mensen aan dit soort gedwongen ‘solidariteit’ willen ontsnappen door zelf ook aan de ‘goede’ kant te gaan staan, bijvoorbeeld door vervroegd in het brugpensioen te stappen.

Men dient dus eerst en vooral komaf te maken met alle mogelijke vormen van opgelegde ‘solidariteit’ die in werkelijkheid geen solidariteit zijn doch diefstal. De zogenaamde ‘sociale zekerheid’, waarvan gezegd wordt dat ze een combinatie is van verzekering en ‘solidariteit’, dient te worden afgeschaft, en te worden vervangen door een zuiver verzekeringsprincipe, zonder dat hierop allerhande vormen van zogezegde ‘solidariteit’ worden geënt. Echte solidariteit berust per definitie op individuele vrijheid en kan niet wettelijk opgelegd worden zonder in diefstal te veranderen. Wanneer ik gedwongen word tot ‘solidariteit’, dan word ik in werkelijkheid bestolen. Die simpele waarheid dient onder ogen te worden gezien, zoals men ook onder ogen moet zien dat door de staat afgeperste ‘solidariteit’, wettige diefstal dus, de ontvanger corrumpeert.

Een studie van het IMF [pdf] illustreerde recent nog eens dat ontwikkelingshulp (waarbij de werkende bevolking in de ontwikkelde landen gedwongen wordt tot ‘solidariteit’ met de heersende kaste in ontwikkelingslanden) helemaal niet gepaard gaat met enige verhoogde groei bij het receptorland, eerder integendeel. Op dezelfde manier zal Wallonië niet uit het dal geraken zolang het van Vlamingen via staatsgeweld solidaire gelden kan afpersen. Stephen Smith heeft aan dit corrumperende effect van door staatsgeweld afgetroggelde ontwikkelingshulp onder de titel Maudits dons du ciel (‘vervloekte hemelse giften’) een hoofdstuk gewijd in zijn Afrika-boek Négrologie (Hachette, 2003). Hij begint het hoofdstuk met een passage uit de roman Monsieur Bergeret à Paris, van Anatole France. Monsieur Bergeret geeft een aalmoes aan de bedelaar Clopinel. Deze laatste verliest, door de gift aan te nemen, de helft van zijn ziel.

Basisinkomen

Ondertussen stelt zich het primaire vraagstuk van de relatie tussen mensen die wel kinderen krijgen versus diegenen die kinderloos blijven. Hoe zag dit probleem eruit in vroegere tijden, toen er nog geen sprake was van ‘sociale zekerheid’ in de moderne zin des woords? In grote lijnen kan men zeggen dat in die tijden een soort intra-familiale sociale zekerheid bestond. Kleine kinderen groeiden helemaal op binnen de eigen familie, en op kosten van die familie, en ouderen bleven ook verder leven binnen de familie, ook wanneer ze niet meer productief waren.

Kinderen en ouderen werden daarbij niet gezien als enkel maar lastposten. Zij werden impliciet beschouwd als een soort geestelijke producenten. De ouderen golden als ‘wijs’ want zij hadden ervaring en konden raad en inzicht bieden. Kinderen leerden, meer of minder spelenderwijs, de vaardigheden aan die ze later nodig zouden hebben. Zij leverden dus een leerprestatie. De geestelijke prestaties van de kinderen en ouderlingen waren minder tastbaar dan het voedsel, de kleding en het onderdak geproduceerd door de actieve volwassenen. Maar op termijn waren zij even goed nodig voor het welzijn en voortbestaan van de familie. Ook volwassenen hebben bij tijd en wijle behoefte aan enige ruimte om bijkomend inzicht en nieuwe bekwaamheid te kunnen ontwikkelen. Men kan de productiviteit maar laten toenemen indien men op bepaalde tijden ook over mogelijkheden beschikt om na te denken of iets te onderzoeken. Daarnaast is zo’n systeem van intergenerationele transfers natuurlijk ook gestoeld op het besef dat het menselijk individu slechts productief kan zijn, indien ook onproductieve periodes mogelijk zijn. Men kan maar werken indien men op gepaste tijden ook kan rusten en slapen. Men kan maar een productieve volwassene zijn indien men ook een onproductieve baby of ouderling kan zijn.

In de geschetste primitieve situatie gold kinderzorg eigenlijk als pensioensparen, en kinderloosheid werd beschouwd als een vloek, want men was dan van zijn oude dag niet zeker.

In een meer ontwikkelde samenleving wordt intra-familiale sociale zekerheid onmogelijk. Kinderen blijven bijvoorbeeld niet vanzelfsprekend meer in hun geboortestreek, maar kunnen zich evengoed vestigen aan de andere kant van de aardbol. Ieder gezin dat kinderen grootbrengt, levert in zo’n situatie een bijdrage tot de noodzakelijke algemene opvolging van de generaties, zonder dat die bijdrage nog kan geïndividualiseerd worden. Diegenen die geen kinderen hebben grootgebracht, kunnen door dit systeem op hun oude dag ook beroep doen op de economische prestaties van andermans kinderen.

Er kan in die nieuwe omstandigheden een belangrijke transfer ontstaan tussen mensen met kinderen en mensen zonder kinderen. Om de aard van die transfer in kaart te brengen, kunnen we in gedachten twee echtparen vergelijken. Het ene paar blijft kinderloos, beide partners gaan uit werken en kunnen veel sparen en aanzienlijke pensioenrechten opstapelen. Het andere paar krijgt enkele kinderen, investeert in de opvoeding ervan, één van de partners blijft een aantal jaren thuis om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, enz. Dit laatste koppel zal dus veel minder pensioen kunnen opsparen, enerzijds omdat er minder buitenhuis werd gewerkt, anderzijds omdat een deel van het verdiende geld in de kinderen moest geïnvesteerd worden. Hoewel beide koppels over heel hun leven evenveel uren gewerkt kunnen hebben (waarbij het tweede koppel een deel van die uren in de kinderen investeerde) zal het eerste koppel op pensioengerechtigde leeftijd toch veel beter af zijn. Dat is de toestand in bijvoorbeeld België, anno 2005.

Is dit onbillijk? Men kan natuurlijk zeggen dat het tweede koppel vrij heeft gekozen voor het krijgen van kinderen, en dat zij ook voor kinderloosheid hadden kunnen opteren. Doch het is duidelijk dat deze redenering niet werkelijkheidsgetrouw is omdat veralgemening klaarblijkelijk onmogelijk is. Indien immers iedereen voor kinderloosheid opteert, zal niemand mettertijd over enig reëel pensioen beschikken. Al het gespaarde geld zou waardeloos worden omdat er geen nieuwe generatie zou aantreden die goederen en diensten kan produceren. De denkfout die op dit vlak dikwijls gemaakt wordt bestaat hierin dat men het sparen van geld verwart met het sparen van reële goederen, zoals bijvoorbeeld de eekhoorn doet die nootjes spaart voor de winter. De eekhoorn kan in de winter effectief de gespaarde nootjes opeten, maar de gepensioneerde kan tijdens zijn levenswinter zijn spaargeld helemaal niet opeten. Zijn geld heeft slechts waarde in de mate dat een nieuwe, productieve generatie is aangetreden. Blijft die generatie achterwege, dan treft de Bijbelse vloek van de kinderloosheid, die in vroegere tijden een individueel koppel kon vatten, thans de samenleving in haar geheel.

Er is maar één besluit mogelijk: kinderen krijgen en tot productieve en evenwichtige volwassenen opvoeden is géén individuele liefhebberij, doch een daad van fundamentele maatschappelijke relevantie. Omdat alle ouderen, kinderloos of niet, uiteindelijk in leven blijven dank zij de productieve prestaties van de nieuwe generatie, mag het krijgen van kinderen geen invloed hebben op de levensstandaard van een gezin. Mensen met kinderen moeten ceteris paribus dezelfde levensstandaard kunnen aanhouden en dezelfde pensioenrechten kunnen opbouwen als mensen zonder kinderen.

Toch is het duidelijk dat voor het krijgen van kinderen niet kan worden betaald. Kinderen zijn geen kweekobjecten die tegen betaling worden voortgebracht. De juiste werkwijze bestaat hierin dat men een algemeen, onvoorwaardelijk en individueel basisinkomen invoert dat, voor wat kinderen betreft, de kosten van het opgroeien en het leren dekt.

In een samenleving is altijd een stroom van schenkgeld nodig (het concept komt van Rudolf Steiner) en het basisinkomen is daarvan een verschijningsvorm. Schenkgeld dient om ruimte te scheppen voor prestaties, die moeten geleverd worden om de samenleving in stand te houden en te verbeteren, maar die tegelijk, door hun aard zelf, niet individueel op waarde kunnen geschat en individueel vergoed worden. De noodzaak van schenkgeld is het duidelijkst daar waar het over kinderen gaat. Wij kunnen onmogelijk nagaan hoe productief de opvoeding zal blijken van een welbepaald kind. De opvoeders van Heisenberg of Einstein konden onmogelijk inschatten welke geestelijke krachten zij bij hun pupillen juist aan het vrijmaken waren (of aan het afremmen, want opvoedingsactiviteiten draaien veel vaker dan gedacht ook contraproductief uit). Maar overigens leveren ook volwassenen, naast de concrete productie van goederen en diensten, door maatschappelijk gedrag voortdurend een productieve bijdrage, waarvan het bestaan collectief kan vastgesteld en zelfs gemeten worden, maar waarvan de productie onmogelijk individueel kan toegewezen worden.

Dezelfde ondernemer zal in één soort samenleving, waar de burgers overwegend eerlijk, civiel en verstandig gedrag ten toon spreiden, veel productiever kunnen zijn, en een veel hoger inkomen kunnen verwerven dan in een andere samenleving, waar de burgers meer tot criminaliteit, onmaatschappelijk gedrag en botheid neigen. In ieder inkomen dat men verwerft, zit altijd een stukje dat eigenlijk te danken is aan het feit dat de medemensen door hun gedrag ruimte, steun en aangrijpingspunten boden voor de eigen productieve initiatieven. In dit opzicht is er geen wezenlijk verschil tussen de productie van kinderen en de productie van maatschappijondersteunend gedrag in het algemeen. Kinderen krijgen en opvoeden is slechts één (essentieel) onderdeel van maatschappij-ondersteunend gedrag. Zo’n niet-alloceerbare productie moet niettemin ruimte krijgen, en de samenleving lost dit op door een basisinkomen te verstrekken aan de burgers.

Een conceptueel eenvoudig geval is bijvoorbeeld de inspanning, die een burger geacht wordt te leveren bij het uitbrengen van een stem. Niet alleen moet de burger zich naar het stemlokaal begeven, maar hij dient zich ook jaar in jaar uit tot op zekere hoogte te informeren, wil hij überhaupt een productieve stem kunnen uitbrengen. Dit vergt zonder twijfel een zekere investering, die echter niet afzonderlijk naar waarde kan geschat en betaald worden. Die kosten moeten nochtans worden gedekt. De waarde van dit soort niet-verloonbare, maar niettemin onontbeerlijke inspanningen (men spreekt ook wel van ‘sociaal kapitaal’) leert men inschatten, wanneer men de situatie vergelijkt in landen waar dit soort inspanningen in verschillende mate worden geleverd. Inspanningen die natuurlijk ook gefinancierd moeten worden, wat geschiedt via het basisinkomen. Een geavanceerde samenleving is niet mogelijk zonder basisinkomen dat ruimte biedt voor onontbeerlijke niet-verloonbare inspanningen, zoals bijvoorbeeld het krijgen en grootbrengen van kinderen.

Want laat daarover geen twijfel bestaan: het basisinkomen bestaat nu reeds. Dat kan niet anders. Het bestaat op dezelfde onvermijdelijke manier, waarop vroeger binnen de families de intergenerationele zorg bestond. Alleen: het basisinkomen wordt in zijn wezensaard niet erkend, het krijgt zijn naam niet, maar het wordt op een ingewikkelde, bureaucratische, onefficiënte en door en door vervormde, suboptimale, politiek gekleurde en onrechtmatige wijze toegekend.

Kindergeld, pensioen, werklozensteun, allerlei vormen van belastingsaftrek, kortingen op openbaar vervoer, OCMW-uitkeringen, studiebeurzen, huurtarieven bij sociale woningen, enz., zijn allemaal geheel of gedeeltelijk te begrijpen als door politieke interventie tot karikaturen gemaakte stukjes basisinkomen. Voor sommigen valt dit basisinkomen onrechtmatig hoog uit, anderen krijgen veel te weinig en dienen één en ander te verhalen op het inkomen dat ze verwerven via hun individualiseerbare productie van goederen en diensten. Een authentiek basisinkomen zou heel eenvoudig aan iedere burger toekomen, op gelijke wijze en enkel variërend in functie van de leeftijd. Iedereen maakt dan, louter op basis van zijn burgerschap, over het hele leven genomen aanspraak op hetzelfde basisinkomen, zonder verder geleuter over ‘solidariteit’. Voor risicodekking dient men zich te verzekeren, waarbij bepaalde verzekeringen wettelijk opgelegd kunnen zijn (zoals thans reeds geldt voor verzekering tegen brand of auto-ongevallen).

Het basisinkomen dient voor kinderen kostendekkend te zijn, zodat de transfers van mensen met kinderen naar mensen zonder kinderen worden opgeheven. Subsidies voor kinderopvang dienen te worden afgeschaft: waarom zou een moeder die zelf voor haar kinderen zorgt niets krijgen, en een moeder die uit werken gaat moeten gesubsidieerd worden voor de kinderzorg? Zo’n eenzijdige overdrachten zijn gewoon politiek-correcte plunderingen met vernietigende maatschappelijke consequenties. Alle kinderen moeten dezelfde ruimte krijgen, ongeacht de specifieke keuzes die de ouders verder maken.

Leerbon

Kinderen zijn dragers van het recht op leren. De implementatie van dit recht kost aan de Vlaamse belastingbetaler veel geld, ruim 6.000 euro per jaar voor een middelbare scholier en ongeveer de helft daarvan voor een kind op de lagere school. Dit geld dient naar de gezinnen te gaan onder de vorm van een ‘leerbon’. Het gezin kan die leerbon dan overhandigen aan de school van haar keuze, die het geld dan incasseert. Of het gezin kan zelf de leeractiviteit organiseren en de kennis van het kind via centrale examen laten vaststellen (cfr. de momenteel bestaande centrale examencommissie), en het leerbongeld incasseren nadat deze proeven gunstig zijn verlopen. ‘Erkende scholen’ zouden op die manier hun feitelijk staatsmonopolie moeten inleveren en in vrije concurrentie treden met de gezinnen (en met andere vrije onderwijsinitiatieven). Vele kinderen zouden kunnen ontsnappen aan de verveling en indoctrinatie die op staatsgecontroleerde scholen vaak troef is, ze zouden sneller kunnen leren en met name leerbekwame gezinnen zouden hier een bijkomend (en uit het oogpunt van maatschappelijke productiviteit volkomen gerechtvaardigd) voordeel en inkomen kunnen uit putten. Uit eigen ervaring weet ik dat het gezinsleven in bepaalde gevallen veel aangenamer (en veel productiever) kan zijn, zowel voor de ouders als voor de kinderen, indien het gezin zelf de leeractiviteit organiseert. De politieke kaste blokt dit alternatief echter af, en bevoordeligt eenzijdig leersystemen die onder staatscontrole staan.

Indien men zou beginnen met slechts een beperkt deel van alle mogelijke vormen van opgelegde ‘solidariteit’ te schrappen, en aansluitend het krijgen van kinderen kostendekkend zou maken, bij voorkeur via een simpel basisinkomen, en indien men bovendien de leergelden aan de gezinnen zou toekennen en niet langer naar de onderwijsbureaucratie zou draineren, zou men op twintig tot dertig jaar een totaal andere demografische situatie kunnen krijgen. Men zou het welzijn van de gezinnen zeer aanzienlijk kunnen verhogen en het vergrijzingsprobleem, na een dip rond 2020, vooralsnog kunnen oplossen. De kinderwens van de gemiddelde vrouw in Vlaanderen ligt immers heel wat hoger dan de reële fertiliteit. Maar de politieke kaste en haar staat zouden ontzettend veel macht moeten inleveren. En daarom zal onze samenleving niet deze weg inslaan naar leven en vrijheid, maar verder oprukken richting afgrond.

onverdiende inkomens

Ik ben het in grote mate eens met het pleidooi van dr. Verhulst voor een basisinkomen (zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Basisinkomen ).

Het probleem met de publieke aanvaarding van het basisinkomen is dat het inderdaad veelal ook als ''onverdiend inkomen'' omschreven wordt. En dat in een economie waar er, zoals dr. Verhulst zegt, meer en meer geprofiteerd wordt van de ''gedongen solidariteit''. Het aandeel van de ''verdiende'' beroepsinkomsten is de laatste twintig jaar spectaculair gedaald, en wel in twee richtingen: enerzijds is er zowat de verdubbeling van de roerende inkomsten (intresten, dividenden, winsten en meerwaarden); anderzijds is er de steeds groeiende massa vervangingsinkomsten en overheidsbanen (inderdaad nog het meest in Wallonië). Mijn ruwe schatting is daarom dat het aandeel van de ''verdiende'' inkomsten in ons nationaal inkomen sinds 1980 gedaald is van meer dan tweederde naar minder dan de helft. Wie in die omstandigheden voor een basisinkomen wil pleiten, moet de financiering daarvan echt wel gaan zoeken bij de andere ''onverdiende'' inkomens.

En de jeugd die

En de jeugd die tegenwoordig alleen nog maar op interim basis werken daarvoor wordt niets afgedragen voor hun pensioen.
Dus voor hun is deze stakingsgolf voor niets want zij zullen nooit van een pensioen kunnen genieten omdat die interim kantoren de pensioenpremies van hun werkkrachten uitdelen aan hun aandeelhouders.