De staat is geen Robin Hood

robin-hood-2.jpg

Het socialistische principe dat ‘de sterkste schouders de zwaarste lasten moeten dragen,’ is door en door corrupt. Daarom is de ‘flat tax’ (of vlaktaks), waarvan het principe onlangs op het VLD congres van 21 en 22 mei werd aanvaard, zo’n goede zaak. Ik weet dat deze goedkeuring door het congres geen belang heeft voor het beleid, want bij de VLD is het verband tussen zeggen en doen zo goed als volledig afwezig. Maar afgezien daarvan: het idee van de vlaktaks zit in de lift, en dat kunnen we alleen maar toejuichen.

De socialisten vinden dat wie meer verdient, niet alleen meer moet betalen, maar daar bovenop ook verhoudingsgewijs meer betalen. “Als je het beginsel dat de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen verlaat, ondergraaf je de beginselen van een rechtvaardige belasting,” zei Spirit-ondervoorzitter Stefan Walgraeve in De Morgen van 23 mei. “De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Dat kan enkel met een progressief belastingssysteem,” aldus SP.A-fractieleidster Caroline Gennez in Knack van 1 juni.

Dit socialistische principe, dat zogenaamd moreel heet te zijn, is een typisch voorbeeld van moreel-zijn-op-andermans-kosten, en van valse, want met staatsgeweld afgedwongen ‘moraliteit’ (terwijl echte moraliteit per definitie enkel in vrijheid kan gedijen). Wanneer altruïstische en schoonklinkende motieven worden aangehaald om staatsinterventie te verantwoorden, is het altijd opletten geblazen. Er is a priori geen reden om bij een examen de knapste of vlijtigste koppen moeilijker vragen voor te schotelen, of om ze strenger te beoordelen. Er is geen a priori reden om voor de betere hordeloper de latten een stuk hoger te plaatsen. Evenmin valt er een a priori reden te bedenken om de sterkste schouder meteen ook de zwaarste last op te leggen. De vlijtigere student, de beter geoefende hordeloper en de efficiëntere werker hebben recht op een gelijke behandeling vanwege de staat, en het idee dat hen meer fiscale stokken in de wielen gestoken moeten worden, is daarmee flagrant in tegenspraak.

De bewering is, wat de ‘sterkste schouders’ betreft, behalve immoreel ook nog enigszins contradictorisch. Want indien de ‘sterkere’ door de ‘zwakkere’ langs politieke weg gedwongen kan worden om geld af te geven aan de zwakkere, is de ‘zwakkere’ in werkelijkheid de ‘sterkere,’ dankzij de politieke wapens waarover hij beschikt. Diegene die zichzelf de zwakkere noemt, berooft in werkelijkheid – met de staat als pistool op de ‘sterkere’ gericht – diegene die blijkbaar écht zwakker staat.

Socialisten verwijzen, bij de verdediging van hun ‘progressief’ belastingsysteem, vaak naar inkomens die abnormaal hoog zijn, en die niet via een combinatie van inzet en bekwaamheid tot stand komen, maar via list, macht en bedrog. Zo'n gevallen komen inderdaad voor (met name ook in socialistische middens, zou ik bijna durven zeggen) maar zij kunnen absoluut niet ingeroepen worden om een onrechtmatig belastingssysteem goed te praten. Ofwel heeft diegene die over een zeer hoog inkomen beschikt, dit inkomen verworven op rechtmatige wijze, en dan is er geen enkele reden om de betrokkene omwille van diens ‘sterke schouders’ selectief te gaan pluimen. Ofwel is dat zeer hoge inkomen onrechtmatig verworven, en dan is sprake van roof, diefstal en bedrog, waarop een gerechtelijke procedure dient te volgen. Tertium non datur. Men kan niet beweren dat een rechtmatig verworven inkomen eigenlijk toch te hoog is, en dientengevolge afgetopt moet worden. Het is mogelijk dat bepaalde wetten niet met het algemeen rechtsgevoel in overeenstemming zijn. Dan dienen die wetten aangepast. Dat geldt ook voor het systeem van sociale zekerheid. Fiscaliteit dient niet om op zo'n systeem (dat overigens best functioneert los van de staat) nog bijkomende ‘correcties’ aan te brengen. In geen geval mag de fiscaliteit dienen om Robin Hood-achtige doeleinden na te streven en mensen met een rechtmatig verworven hoog inkomen te plunderen ten voordele van mensen met een inkomen, dat op rechtmatige gronden lager is. Zo'n praktijk resulteert onvermijdelijk in een plundering van de vlijtige ten voordele van de luilak, of van de voorzichtige ten voordele van de roekeloze enz. Hoe bepaalt men immers, of iemand ‘sterke schouders’ heeft? Hoe wordt het ‘sterker zijn’ vastgesteld? Het belangrijkste criterium dat de politieke kaste hanteert blijkt in de praktijk het volgende te zijn: iemand is ‘sterker’ wanneer hij hoger kan worden belast. Er bestaat, los van het (voor de staat zichtbaar) inkomen, geen universele en onafhankelijke toets om na te gaan of iemand ‘sterk’ dan wel ‘zwak’ is. Wanneer iemand bv. lui is en liever van een uitkering leeft, dan is hij volgens de socialistische logica ‘zwak’ en dan moet hij geld krijgen van diegene die niet lui is, zich wél inspant, wél op eigen kracht een zichtbaar inkomen verwerft en louter daardoor als ‘sterk’ wordt bestempeld.

Deze corrupte redeneerwijze wordt overigens niet alleen gehanteerd inzake belastingen, maar doordrenkt het hele socialistische discours. Neem bijvoorbeeld het bericht “Vandenbroucke wil voorrang voor kansarme leerlingen” in Het Laatste Nieuws van 14 mei: “Als Vlaams minister van Onderwijs Frank Vandenbroucke zijn zin krijgt, dan mogen scholen voortaan voorrang geven aan kansarme of kansrijke kinderen, afhankelijk van hun aandeel op de school. Vandenbroucke heeft een voorstel van decreet klaar dat dat zou moeten regelen. Op dit moment kunnen scholen enkel een uitzondering maken voor broers en zussen. Plaatsen voorbehouden voor bijvoorbeeld allochtone kinderen die thuis geen Nederlands spreken of leerlingen die het financieel moeilijk hebben, kan niet omwille van het absolute inschrijvingsrecht dat sinds het gelijke-onderwijskansen-decreet van kracht is.”

Een allochtoon die het vertikt om Nederlands te leren en zijn kinderen opvoedt in het Arabisch of het Turks, is ‘kansarm’ en zwak, en zijn kinderen moeten dus volgens de socialistische minister een voordeel krijgen. Een allochtoon die wél Nederlands leert, en waarbij Nederlands thuis de moedertaal is, wordt daardoor ‘sterk’ en zijn kinderen moeten volgens de socialistische onderwijsminister niet meer van dezelfde voorrangsregels genieten. Iedereen die zich op eigen kracht uit een moeilijke situatie omhoogworstelt dient hiervoor volgens de socialisten te worden gesanctioneerd, want zijn schouders zijn blijkbaar ‘sterk.’

De socialistische benadering is, achter haar moraliserend masker, fundamenteel onrechtmatig en maatschappelijk destructief. De simpele waarheid is dat de staat niet moet moraliseren en geen moraal moet verspreiden of inroepen. Een democratische rechtsstaat is een instrument voor de staatsburgers waarmee zij wetten en regels maken. Het zijn de gewetens en de morele inzichten van de individuele burgers die als inspiratie dienen voor de wetten. De staat zelf heeft geen geweten en dient enkel de wetten en de wetsuitvoering te verzorgen en te bewaken, meer niet.

De gevolgen van de socialistische plundermoraal zijn vernietigend. Alle mogelijke groepen mensen proberen door te schuiven naar de lucratieve categorie van de ‘zwakkeren.’ Zo moeten Vlamingen ieder jaar een berg euro’s afstaan aan de Waalse ‘zwakkeren’ en aan allerhande migranten, die eerst hemel en aarde bewegen om het land binnen te geraken en vervolgens in groten getale het leger van de ‘zwakken,’ de ‘kansarmen,’ de ‘achtergestelden’ en de ‘gediscriminieerden’ te gaan vervoegen “Migranten worden [...] aangetrokken door de free ride: het OCMW,” weet de voormalige Antwerpse burgemeester en OCMW-voorzitter Bob Cools te melden in Trends van 20 mei. Ook het belastingssysteem zelf wordt door de corrupte morele instelling aangetast. Staatssecretaris Vincent Van Quickenborne laat weten: “Uit een studie van professor Jef Vuchelen (VUB) blijkt dat 8 miljard euro, of 10 procent van de opbrengsten van belastingen, naar het systeem zelf gaat – de administratie.” (Knack, 1 juni). Toch levert die peperdure administratie inferieure diensten: tien procent van de aanslagen blijkt fout te zijn en in de grootsteden gaat de belastingsinspectie bij bedrijven volledig de mist in.

Nee, de zogenaamde ‘sterkste schouders’ mogen niet gedwongen worden om de zwaarste lasten dragen. Inkomens horen rechtmatig zijn, en onrechtmatige verrijking moet worden verhinderd. Daarvoor dienen wetten en daarvoor dient de rechtspraak. En verder hoort iedereen bij te dragen tot de financiering van de rechtstaat in eenvoudige evenredigheid met het genot, dat hij uit het bestaan van die rechtstaat puurt. Al de rest is onrecht.

Welke vlaktaks?
Een billijke belasting is dus vlak. Maar niet alle vlakke belastingen zijn billijk. Een vlaktaks op arbeid is bijvoorbeeld verwerpelijk, want arbeid dient in principe niet te worden belast. Een burger belasten op zijn arbeid is niet billijker dan hem belasten op zijn schoenmaat. Alleen belasting op consumptie kan billijk zijn – we zullen zien waarom. En van vlaktaks is quasi automatisch sprake, wanneer een welafgewogen belasting op consumptie wordt geheven. Daarentegen blijft een vlaktaks, die niet tegelijk belasting op consumptie is, toch principieel onrechtmatig. Daarom is de discussie over de 'vlaktaks' ten gronde een schijnmanoeuver, bedoeld om de ware inzet te verdoezelen. Het gaat niet om vlaktaks versus geen vlaktaks, het gaat over belasting op consumptie versus roofbelasting.

Belastingen zijn in principe, per definitie en onvermijdelijk altijd een belasting op consumptie. Door iemand geld af te nemen, verlaag je de mogelijkheid tot consumptie van de betrokkene. Tegelijk creëer je consumptiemogelijkheden voor diegene waar het belastingsgeld naartoe gaat. Ook wanneer men arbeid belast, is het effect uiteindelijk een beperking van de consumptiemogelijkheden van de beroofde. Indien men enkel belasting zou heffen op verbruik, zou deze werkelijkheid niet worden gemaskeerd.

Om te kijken of een belasting billijk is, zou men zich eerst moeten afvragen in hoever het rechtmatig is om consumptie te belasten. De politieke klasse stelt zich de vraag naar de principiële rechtmatigheid van een belasting bijna nooit (al doet men wel alsof). In de praktijk beschouwen politici belastingen als een soort gelegaliseerde diefstal. De staat berooft de burgers, en creëert wetten die deze roof toelaten en regelen. In deze benadering zijn de burgers verplicht om de belastingen te betalen omdat zij de zwakkere partij zijn ten opzichte van de dominante staat, die over een geweldsmonopolie beschikt en dit ook gebruikt wanneer niet wordt afgedokt. Ideologisch wordt deze roof natuurlijk toegedekt met behulp van de bewering dat de staat met het afgenomen geld de ‘gemeenschap’ dient (en met name de ‘zwakkeren’). Maar in werkelijkheid huldigt de heersende kaste inzake fiscaliteit de beurzensnijdersmoraal. Dat blijkt bijvoorbeeld zonneklaar uit het feit, dat politici weigeren om de burgers zelf te laten beslissen over de belastingen. Zelfs bij de niet-bindende gemeentelijke volksraadpleging die wij momenteel kennen, waarbij de gemeente het recht heeft om a posteriori de vraag te veranderen waarvoor de burgers tekenden, alsook het recht om vervolgens de uitspraak van de burgers straal te negeren, zijn voor alle zekerheid fiscale en budgettaire materies uitgesloten. Daarover mogen burgers absoluut niet stemmen, want welke rover laat nu zijn slachtoffer zelf beslissen of het geld wordt afgegeven of niet?

Hoe selecteert een beurzensnijder zijn slachtoffers? De beurzensnijder gaat na waar en wanneer het potentiële slachtoffer over gereed geld beschikt. Welnu, wie werkt, verdient daarbij geld, en dat kan best onmiddellijk en bij de bron worden afgepakt voordat de werkende het geld zelf gaat opsoeperen. De beurzensnijder heft daarom graag een belasting op arbeid.

Een andere benadering is mogelijk. Belastingen kunnen wel degelijk rechtvaardig en billijk zijn. Er zijn twee voorwaarden: de belastingen moeten (1) een kost dekken die onvermijdelijk moet worden gemaakt ten voordele van de belastingbetaler, en (2) die kost moet door de belastingbetaler via een vrije transactie geaccepteerd worden. Betalingsverplichtingen moeten voortvloeien uit vrij aangegane verbintenissen; de rest is roof. Ook langs democratische weg mag niet worden gestolen. Onder geen enkele voorwaarde mogen betalingen voor ‘solidariteit’ of voor ongevraagde of niet-geleverde diensten worden afgedwongen.

Wat langs democratische weg wél kan worden geregeld is de wijze, waarop de kosten moeten worden gedelgd die de democratische staat maakt. Die kosten worden gemaakt om het leven van de belastingplichtige in algemene zin mogelijk te maken. Net zoals er in de kosten van een stuk chocolade een stukje wegen- en havenonderhoud zit (omdat wegen en havens nodig zijn om chocolade te produceren), bevat dit stuk chocolade ook een stukje rechtsstaatonderhoud (omdat een rechtssysteem, met bijvoorbeeld goed geregelde eigendomsverhoudingen, nodig is om chocolade te produceren). Het is dus logisch dat die kosten voor de rechtsstaat ook in dat stuk chocolade zitten. Het is ook logisch, dat de volledige kosten voor het rechtsstaatonderhoud in de consumptie zitten. Het feit dat wij überhaupt een rechtsstaat nodig hebben, vloeit immers in laatste instantie voort uit het feit dat wij lichamelijke wezens zijn, die als zodanig moeten consumeren en daarbij met schaarste worden geconfronteerd. Indien er geen uit onze lichamelijkheid voortvloeiende schaarste zou bestaan, zouden wij helemaal geen recht nodig hebben.

Wanneer de belastingen op het verbruik worden geheven, en wanneer die belastingen alleen de (democratisch vastgestelde) kosten voor de instandhouding van de rechtsstaat betreffen, dan zijn belastingen perfect billijk. Dan vormen zij het deel van de rechtvaardige prijs die wij betalen, om de kosten te dekken voor een consumptie waar wij bovendien vrijwillig voor kiezen. Wie meer consumeert, betaalt dan evenredig meer, en wie minder consumeert, betaalt evenredig minder, en dit zowel voor grondstoffen, als voor wegen en havens, als voor het onderhoud van de rechtsstaat. Er ontstaat dus een vlaktaks, maar niet gelijk welke vlaktaks. Er ontstaat een vlaktaks op consumptie, en dat is de enige aanvaardbare taks, omdat enkel een vlaktaks op consumptie berust op vrijwillige overeenkomsten en dient ter dekking van onvermijdelijke kosten, die gemaakt moeten worden om consumptie mogelijk te maken waarvoor vrijwillig wordt gekozen.

Natuurlijk zal alles wat zogezegd ‘socialistisch’ denkt zich hiertegen verzetten. Want wanneer objectief volgens het verbruik betaald wordt, en niet meer volgens vlijt, inspanning en inzet, dan kunnen de ‘sterkste schouders’ niet meer selectief worden gepluimd en tot 'solidariteit' worden verplicht. De discussie pro of contra vlaktaks is eigenlijk een afgedwaald debat. De échte vraag luidt: is belasting legale roof dan wel een vrije en billijke betaling voor ontvangen diensten. En wat het antwoord betreft zit vrijwel de hele politieke klasse in dezelfde boot: SP.A of VLD, Groen of Vlaams Belang zitten hier, wat de principes betreft, allemaal op een kluitje bij elkaar, en hun schijnbare meningsverschillen betreffen enkel de cijfers na de komma, en niet de principes.

Het onderscheid tussen belasting op bv. arbeid en belasting op consumptie is essentieel, omdat de producent niet gelijk is aan de consument. Wanneer wij bijvoorbeeld consumptiegoederen importeren, belasten wij de arbeid op de betrokken producent niet, wat wij wel doen wanneer datzelfde consumptie-goed binnenlands wordt voortgebracht. Wie leeft van een rente consumeert wel, maar betaalt geen belasting op arbeid. Het is absurd en onrechtvaardig om verschillende types van rechtmatige inkomstenverwerving op verschillende wijze te belasten, en meer specifiek is het onrechtmatig in het kwadraat om precies arbeid te belasten, want wie arbeidt maakt de globale consumptiekoek juist groter, terwijl wie consumeert de globale consumptiekoek verkleint. Alle belasting, zo merkten we op, werkt uiteindelijk als belasting op consumptie. Willen we onrecht en vertekeningen vermijden, dan moet alle belasting ook daadwerkelijk op consumptie geheven worden. Door oneigenlijke of valse belastingen (dit wil zeggen, door alle belastingen die geen belasting op consumptie zijn) dwingt de staat altijd onverantwoorde transfers af. De staat wordt dan een roofmachine, die van sommige mensen en instanties geld wegkaapt om dit over te hevelen naar andere mensen en instanties (waaronder zichzelf). Wanneer men belasting heft op arbeid, dan vermindert men selectief de consumptiemogelijkheden van de werkende, ten voordele van de consumptiemogleijkheden van de niet-werkende. Ook belasting op louter bezit, zonder consumptie, is onbillijk. Bezit zonder verbruik blijft maatschappelijk zonder effect. Wie een koffer vol goud heeft, doch niets uitgeeft, moet zeker niet verplicht worden om te betalen, louter omdat hij goud bezit. Zolang dit goud in de koffer zit, blijft het maatschappelijk immers betekenisloos (dit ligt anders voor zogenaamd ‘bezit’ van grond, een problematiek waarop ik hier niet inga).

Wat moet overwonnen worden is het idee dat belastingen op een of andere manier moeten dienen om te ‘herverdelen’ en op een of andere manier moeten worden ‘afgepakt.’ Het is ongetwijfeld juist dat bepaalde inkomensstromen onrechtmatig zijn. Door allerlei machtsmechanismen zijn sommige inkomens veel te hoog, en andere inkomens te laag. Maar de juiste reactie is niet, om deze onrechtmatigheden te laten bestaan, om ze dan a posteriori ‘bij te sturen’ of te ‘compenseren’ via allerlei ‘sociale maatregelen’ of fiscale ‘solidariteitsmechanismen.’ Belastingen dienen om de kosten voor het functioneren van de rechtsstaat te dekken. Indien bepaalde geldstromen onrechtmatig verlopen, dan is het de taak van de rechtsstaat om die geldstromen recht te trekken via goede wetten. In een rechtsstaat wordt onrecht bestreden via recht, en niet via fiscaliteit. Wanneer men toch die laatste weg inslaat, dan is het hek al gauw van de dam. Eens het principe is aanvaard dat de staat met het oog op allerlei rechtvaardige doelen onder dwang geld van de enen mag afpakken om het aan anderen uit te delen, stromen de plunderaars toe. Hoe talrijk zijn ze ondertussen niet geworden, de PS-stemmers genesteld in onnutte gemeentediensten, de regisseurs van onbekeken doch gesubsidieerde toneelstukken, de in sociale woningen gehuisveste en ziekenhuisbezoekende illegalen, de navolgimmigranten, de provinciegouverneurs, de racismebestrijders en straathoekwerkers, de prinsen en prinsessen, de EU-ambtenaren, de gesubsidieerde bedienaars van erediensten, de journalisten bij staatsmedia, de leveranciers van talloze ongevraagde en minderwaardige openbare ‘diensten.’ Geen van hen hoeft de ‘vlaktaks’ of de ‘fair tax’ te vrezen, waarover de VLD en anderen nu zo luid de tong roeren. Maar allen hebben ze gegronde redenen om de ontmaskering te vrezen die zou voortvloeien uit de consequente invoering van het enige rechtmatige belastingsstelsel: de belasting op consumptie.

Huiver voor de consumptietaks

Ook consumptietaks, en consumptietaks bij uitstek, is een ideaal middel in handen van maakbaarheidsadepten.
Immers daarmee kan je haarfijn "regelen" aan welke producten en diensten de bevolking haar geld uitgeeft. "ongewenste" producten kan je zeer hoog belasten, "gewenste" producten laag.
Dat is uiteraard nu ook al het geval, maar wanneer het principe van consumptietaks als enige vorm van belasting algemeen aanvaard zou zijn, zou van deze eigenschap gretig en ongeremd gebruik gemaakt worden.

Daar is principieel niets

Daar is principieel niets mis mee, mits het democratisch gebeurt. Is het immers niet perfect logisch dat bepaalde goederen meer kosten meebrengen voor de rechtsstaat dan andere?

Vlaktaks op consomptie.

Een verbruikstaks is uiteraard vlak. Maar kan net zo goed, of beter, en legaal, ontweken worden. Belgie hanteert een oncompetitief hoog BTW-tarief. Aken en Maastricht zitten in het weekend vol shoppende Belgen. Bovendien is de verbruikstaks niet zo vlak. Voor tal van diensten gelden "sociale" tarieven, onlangs nog voor GSM-connectiviteit. Over de gratis bussen en de "sociale" woningen zullen we maar zwijgen.

En hoe hoger de verbruiksbelasting, hoe lonender smokkel en ruilhandel wordt. Arbeid en inkomen kan je moeilijk delocaliseren, aankopen wel.