Waarheidsvinding door Vrij Onderzoek

De Nederlandse verkiezingswinnaar Mark Rutte uitte in mei 2009 het voornemen om een wetsartikel te schrappen dat door een rechter (in een vonnis ten nadele van de Vlaamse uitgever Siegfried Verbeke) opgevat werd als een verbod op holocaustontkenning. Rutte legde uit: “Als je er vrij over kan discussiëren, kan je die mensen van hun ongelijk overtuigen.” Hij ziet de mens als een waarheidszoekend subject, dat via vrij gedachtenverkeer de waarheid kan vinden. Premier Balkenende had daar toen verontwaardigd op gereageerd: hij gelooft immers in bevoogding, niet in vrijheid. Zo ook alle Belgische volksvertegenwoordigers (op één na) die in 1995 de holocaustwet goedkeurden. Deze verenigde vijanden van de democratie hadden ongelijk, en de praktijk toont waarom.

David Irving is in Vlaanderen geweest. Op zaterdag 5 juni gaf de omstreden historicus een lezing in een hotel aan de Vlaamse kust, binnen rijafstand van zijn woonplaats in Windsor, over de impact van nieuwe gegevens op ons beeld van WO2. In het VK kan hij nog steeds schrijven wat hij wil, en de evolutie in zijn opvattingen bewijst juist hoe waarheidsgetrouwe geschiedenis niets te vrezen heeft van vrij historisch onderzoek.

Hoewel zijn eerste tegenstander niet het jodendom was maar de Britse regering (die zijn telling van de slachtoffers van het bombardement op Dresden niet op prijs stelde), kan Irving geredelijk van anti-joodse animositeit verdacht worden. Evenzeer trouwens als Erasmus, Voltaire en andere pijlers van de Europese beschaving. Laat ons net als bij Erasmus en Voltaire maar een onderscheid hanteren tussen de verschillende componenten van zijn oeuvre, het onwenselijke daarlaten en het verdienstelijke onthouden. Hij is alleszins officieel als antisemiet gebrandmerkt: in 2000 verloor hij zijn proces wegens smaad tegen de joods-Amerikaanse professor Deborah Lipstadt, die hem zo genoemd had.

Bij die gelegenheid veroordeelde Lipstadt de Europese muilkorfwetten: “Irving moet het recht hebben om zichzelf belachelijk te maken.” Een andere Irving-bestrijder, wijlen Chaim Bermant, wees er in zijn blad Jewish Chronicle al op dat de joden hun emancipatie in Europa te danken hebben aan het liberalisme en niets te winnen hebben bij bevoogdende censuurwetten. Mede onder zijn invloed zag Tony Blair af van een voorgenomen invoering van een dergelijke wet in het VK. Jawel, verstandige joden spreken zich uit tégen deze uitzonderingswetten die een joodse ervaring buiten de geschiedenis plaatsen. Men moet dus niet de vermeende joodse gevoeligheden inroepen om zulke censuur, een democratie onwaardig, te rechtvaardigen.

Het was een gojse, Oostenrijkse rechtbank die Irving in 2006 voor een jaar de gevangenis in draaide wegens een lezing in 1989. Irving beseft dat zijn reputatie als historicus onherstelbaar beschadigd is en dat hij bij leven een paria zal blijven, maar hij neemt het filosofisch op: “Over honderd jaar zal mijn versie de algemeen aanvaarde zijn.”

De evolutie van Irvings opvattingen over de holocaust volgt vrij nauw de feitelijke gegevens die onder zijn aandacht komen. Aandacht kan selectief zijn, en collega’s merken bij hem een “consistente partijdigheid die de bewijzen vervormt” op; Irving vindt trouwens hetzelfde over de “conformistische” WW2-historici, en ook in andere dossiers staan maar weinig geleerden boven deze kleinmenselijke neiging. Doorgaans gaat er tijd over eer men alle feiten in een voldoende breed perspectief kan plaatsen, en constructieve interactie met vakgenoten. Dat proces zou bespoedigd zijn als Irving zelf niet zulke gezworen individualist geweest was en het academisch bestel niet zulk taboe in acht genomen had jegens alle gegevens die door Irvings hand “besmet” zijn. Zo zijn er nogal wat, want zijn forte is juist het verkennen van archieven op oorspronkelijke documenten, liever dan de ontdekkingen van anderen te herkauwen.

Zijn huidig onderzoek, ondermeer in de biografie van Heinrich Himmler, graaft vooral in de gecodeerde intern Duitse communicatie gedecodeerd door de Britse experts in Bletchley Park. Dat is een nog weinig ontgonnen goudmijn aan eerstehands getuigenis over de Duitse besluitvorming tijdens de oorlog.

Men heeft Irving niet zonder reden verweten dat hij “authenticiteit met objectiviteit verwart”, d.w.z. dat hij zijn primaire nazi-bronnen te veel op hun woord gelooft. Tijdens deze lezing scheen hij dat gebrek toch ontgroeid te zijn. Zo toonde hij zich skeptisch tegenover enkele uitspraken van Himmler die door andere revisionisten graag te diens onlaste aangehaald worden. Hij herneemt nu de orthodoxe stelling dat Himmler codewoorden gebruikte om het ergste te verhullen, bv. Sonderbehandlung, “speciale behandeling”, voor het doden van joden. Zo citeert hij een vraag van een SS-generaal om een bepaald type machinegeweer “voor onze Sonderaktionen”. Overigens kreeg die generaal een uitbrander van Himmler omdat hij herfst 1941 in Riga met massamoorden op uit Duitsland overgebrachte joden begonnen was toen daartoe nog geen bevel gegeven was. Maar “Himmler had tasted blood”, hij begon in te zien dat de door plaatselijke ondergeschikten geïmproviseerde methode om het “jodenvraagstuk op te lossen” minstens zo efficiënt was als eerdere omslachtige plannen om hen in buitengebieden te hervestigen.

Voor twee derde gaat Irving nu mee in de “conformistische” opvatting van de holocaust. Hij erkent de uitroeiing van honderdduizenden Sovjet-joden door de Einsatzgruppen in bezet Sovjetgebied in 1941-42. Hij erkent ook de uitroeiing van de Duitse en Poolse joden (volgens een door hem onder de aandacht gebracht intern SS-rapport 1,24 miljoen) in Sobibor, Belzec en Treblinka in 1942-43. Hij weerlegt in detail de revisionistische stelling dat het hier om “doorgangskampen” op weg naar een joodse hervestiging in Wit-Rusland ging, al was die hervestiging eerst wel de algemeen bekende bedoeling geweest zodat zij als camouflage kon dienen. Hij documenteert hoe Himmler tegen 1942 wel degelijk op een uitroeiingsplan overgeschakeld was, waarover hij zo min mogelijk mensen inlichtte, “zelfs Hitler niet”. Dit laatste is een gewaagde hypothese, maar maakt uiteindelijk geen verschil voor de feitelijkheid van de jodenuitroeiing.

Alleen inzake Auschwitz, het “werkkamp met hoge dodentol”, en de uitmoording aldaar van vooral de West-Europese joden, ligt het ingewikkelder. Maar ook orthodoxe historici hebben recent betoogd dat Auschwitz disproportioneel veel aandacht gekregen heeft juist omdat er zoveel overlevenden waren, terwijl de TSB-kampen veel grondiger gemoord hadden en precies daardoor geen getuigen nagelaten hebben. Zo heeft Anne Frank Auschwitz overleefd om nadien in Bergen-Belsen aan tyfus te bezwijken; Irving spot met de drammende revisionisten die Annes dagboek als een vervalsing afdoen terwijl haar verhaal juist in hun kraam zou passen. Gaskamers zijn daarbij volgens Irving niet zo massaal ingezet als men meestal zegt, maar hij documenteert een betrouwbaar SS-getuigenis van het gebruik van twee kleine gaskamers voor arbeidsongeschikte gevangenen.  Revisionisten van de harde lijn zien hem daarom als een afvallige, terwijl hij gewoon gaat waar het bewijsmateriaal hem leidt.

Irving zal blijven shockeren en naar eerherstel mag hij fluiten, maar eigenlijk is hij erg ver naar de mainstream-opvatting geëvolueerd. En dat niet door wettelijke opiniedwang maar door vrij historisch onderzoek.

 

popularitet in moslimwereld

Ik bleef wachten maar het kwam niet: figuren als Irving, en een resem andere revisionisten/holocaustontkenners/ontkrachters hebben sinds een paar jaar een nieuw supporterspubliek: moslims. Zowel in de moslimwereld als in de Europese moslimkringen is alles wat joodse legitimiteit ontkracht gigantisch populair. Boeken van Irving en anderen zijn bestsellers in vertalingen in Farsi, Arabisch, Malay etc...

Goed artikel anders, maar jammer dat deze nuance achterwege bleef. Niet dat ik het niet begrijp: het recht om vrije meningen te uiten is niet wat je deze dagen vaak leest als we het over moslims hebben.