Waarom Is Dit Geen Nieuws?

Hieronder een lang citaat uit een rapport van de Senaat van 4 mei jl.

Mijn vrouw maakte mij er enige tijd geleden op attent. Ik heb lang gewacht met erover te schrijven omdat ik dacht dat de Vlaamse media er wel aandacht voor zouden hebben. Intussen gingen bijna vier maanden voorbij. Geen letter in onze dag- en weekbladen. Geen woord op VRT of VTM. Waarom toch? Is deze zaak niet interessant genoeg? Is dit schandaal niet groot genoeg? Of past het niet in the opzet om vooral de Vlamingen, en in het bijzonder de Antwerpenaars, als racisten en anti-semieten voor te stellen?

PS: Ik ben benieuwd of De Standaard en De Morgen, steeds op vinkenslag om berichtjes uit deze website over te nemen (op voorwaarde dat het sensationeel is en dat ze menen dat het ons schade kan berokkenen), hier morgen over zullen schrijven.

 
Belgische Senaat
ZITTING 2005-2006

4 MEI 2006
Voorstel van resolutie betreffende de studie gemaakt door het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA): “De Belgische overheden en de Jodenvervolging en -deportatie”
De Belgische overheden en de Jodenvervolging en -deportatie – Tussentijds verslag van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) – September 2005

VERSLAG
NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE INSTITUTIONELE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR
DE HEREN LIONEL VANDENBERGHE EN JEAN-MARIE HAPPART

[...]

3. Vernietigde archiefstukken

De intensieve zoektocht tijdens de eerste maanden van de opdracht heeft de onderzoeksploeg ertoe gebracht een catastrofaal beeld te schetsen van het beheer van openbare archieven, dat van ongelijke kwaliteit is en vaak ondoeltreffend of zelfs onbestaande blijkt.

De goede staat van bewaring van het provinciearchief in Brugge, Gent, Antwerpen en Hasselt staat in schril contrast met de onvolkomenheden in de Waalse provinciearchieven.

Ook op gemeentelijk niveau is de toestand heel uiteenlopend. De depots van Brussel en Antwerpen en de degelijke organisatie van het gemeentearchief van bijvoorbeeld Genk of Overpelt hebben de onderzoeksploeg een snelle toegang verschaft tot de belangrijkste documenten. Echter, in de meeste Brusselse gemeenten, of in Mechelen, Hasselt of Charleroi, werd het archief nooit systematisch geïnventariseerd. Het depot van het gemeentearchief van Charleroi is allicht het meest in het oog springende voorbeeld van een chaotisch archiefbeheer. In het Brusselse is er dankzij de benoeming van historici-archivarissen in gemeenten als Anderlecht, Elsene of Sint-Jans-Molenbeek een verbetering merkbaar. Helaas komt die te laat. Het gebrek aan interesse vanwege de overheid heeft geleid tot een grootschalige vernietiging van documenten over het tijdvak 1930-1950.

Ook in vele parketten is de toestand alarmerend. Ook hier gaapt een diepe kloof tussen het zuiden en het noorden van het land. Vandaag zijn de archieven van de parketten van Antwerpen, Mechelen, Leuven of Gent grotendeels opengesteld voor onderzoek, en wanneer dat niet zo is, zorgde de grote bekwaamheid van het personeel van het Rijksarchief in Beveren ervoor dat de onderzoeksploeg gemakkelijk toegang kregen tot de interessantste documenten.

Deze aanpak – de behandeling van dode archieven door bekwame archivarissen – contrasteert met de catastrofale toestand bij de parketten van Brussel en Wallonië. In Luik of Charleroi werden de archieven van de jaren ’30 tot ’50 pas onlangs aan het Rijksarchief overgedragen, blijkbaar louter om plaats vrij te maken. Het inventariseren van deze documenten bleek zelden een prioriteit te zijn voor de chronisch onderbemande archiefdiensten, waardoor de onderzoeker niets anders kan doen dan lukraak documenten opdelven.

In Brussel is het archief van het parket-generaal en dat van het parket bij de rechtbank van eerste aanleg – gedeeltelijk – bewaard gebleven voor een tijdvak tot de vroege jaren '30. Daarna is er (bijna) niets meer. Voor Brussel verwijst men dikwijls naar de brand in het Justitiepaleis in 1944 om de leemtes in de archieven te verklaren. Het archief van het Brusselse parket werd echter slechts gedeeltelijk door die brand getroffen en een groot deel van de oorlogscorrespondentie van de Procureur-generaal van Brussel werd reeds vanaf 1945 opnieuw samengesteld via de andere parketten. Het lijdt geen twijfel dat een groot deel van het Brusselse gerechtsarchief uit de oorlogsjaren pas na 1944 werd vernietigd.

De archieven van de lokale politiezones hebben bijzonder grote schade geleden, soms heel recentelijk ter gelegenheid van renovatiewerkzaamheden aan gemeentegebouwen. De politiehervorming en de daaropvolgende verhuizingen van lokale brigades van de rijkswacht en de gerechtelijke politie hebben ook onherstelbare schade toegebracht. Ondanks de inzet van de voormalige directeur van het geschiedkundig centrum van de rijkswacht en van enkele plaatselijke archivarissen, die verspreide documenten hebben kunnen redden, werden de archieven goeddeels vernietigd. De ergste schade lijkt zich te hebben voorgedaan in het centrale commissariaat van de Brusselse gerechtelijke politie, waar duizenden pv’s van agenten van de Staatsveiligheid en een deel van de stukken die onmiddellijk na de oorlog in beslag werden genomen, beetje bij beetje verloren zijn gegaan ten gevolge van verhuizingen en vernietigingen wegens plaatsgebrek in het Justitiepaleis.

4. Besluit

Het spreekt vanzelf dat de toestand van de verschillende archieven een grote invloed heeft op de kwaliteit van het onderzoek. Het gebrek aan inventarisatie belemmert vaak de toegang tot documenten waarvan het bestaan soms niet eens bekend is. Nog erger is de vernietiging van hele collecties uit het archiefpatrimonium, waardoor voorgoed een aantal vragen nu en in de toekomst onbeantwoord zullen blijven.

Door het catastrofale archiefbeheer in dit land kan deze studie dus onmogelijk al haar doelstellingen bereiken. In het algemeen zorgen deze decennia van verwaarlozing voor een ernstige tekortkoming in de goede werking van een moderne en democratische Staat.

* * *

De heer Van Doorslaer beklemtoont dat de eventuele onvolledigheid van de bronnen het eindresultaat van het onderzoek onvermijdelijk zal beïnvloeden. Bijgevolg zal daar in het eindverslag ook expliciet op worden gewezen (tussentijds verslag, blz. 5). Het belang van deze kwestie kan worden geïllustreerd aan de hand van de expliciete verwijzing in de door de Senaat op 13 februari 2003 aangenomen resolutie naar de medewerking van Belgische politieagenten aan razzia's in Antwerpen in de zomer van 1942 (o.c., blz. 102, littera E). De medewerking van de Antwerpse gemeentepolitie kan maar op evenwichtige en correcte wijze worden beoordeeld door ze te vergelijken met het optreden van politiediensten in andere regio’s en steden. Dat veronderstelt dat overal hetzelfde type bronnenmateriaal aanwezig is dat even volledig is. Daar knelt echter dikwijls het schoentje. Vandaar de klemtoon die in het tussentijds verslag op de bronnenproblematiek wordt gelegd.

[...]

De voorzitter, mevrouw Lizin, stelt [dat:] De door het SOMA vastgestelde wantoestanden zijn een rechtsstaat onwaardig en wijzen op een acuut gebrek aan historisch besef.

[...]

D. Gedachtewisseling

1. Vragen en opmerkingen

[...] De heer Hugo Vandenberghe verklaart bij de lectuur van het tussentijds verslag ietwat op zijn honger te zijn gebleven, omdat één van de cruciale vragen, namelijk die naar de betrokkenheid van de magistratuur, zijns inziens onvoldoende aan bod is gekomen. De politie heeft weliswaar Joden aangehouden, maar het parket en de zittende magistratuur hebben toch ook een rol gespeeld. Uit de toelichting die de leden van de onderzoeksploeg hebben verstrekt, blijkt echter dat de gerechtelijke archieven niet overal even volledig zijn. Zo staan de parketarchieven van Antwerpen, Mechelen, Leuven en Gent grotendeels open voor onderzoek. Deze situatie staat in schril contrast met de rampzalige toestand in de parketten van Brussel en Wallonië. Ofwel zijn de archieven er verloren gegaan dan wel vernietigd. Voor Brussel wordt als reden steevast de brand in het Justitiepaleis van 1944 aangehaald. In het tussentijds verslag wordt daaromtrent echter verklaard dat “de vernietiging van de gerechtelijke oorlogsarchieven van Brussel zonder twijfel grotendeels nà 1944 te situeren is” (o.c., blz. 30). Nochtans zijn de parketten er wettelijk toe verplicht alle dossiers te bewaren. Zo kan een geïnteresseerde nog steeds een vonnis van de vrederechter van Leuven uit 1888 lezen.

Voor het onderzoek van het SOMA rijst er dus een majeur probleem. De dossiers van het parket en het parket-generaal te Brussel, die vanwege hun locatie toch de belangrijkste instanties inzake het vervolgingsbeleid tijdens de Tweede Wereldoorlog waren, kunnen immers niet meer worden geconsulteerd.

Daarom zou ten eerste moeten worden nagegaan wie, om welke redenen en wanneer, deze dossiers heeft laten vernietigen.

Ten tweede heeft deze situatie politieke consequenties. Een onderzoek naar de houding van de Belgische magistratuur tijdens de Tweede Wereldoorlog inzake de Jodenvervolging zal de facto enkel kunnen worden gevoerd aan de hand van gerechtelijke dossiers. Aangezien die enkel voorhanden zijn in de parketarchieven in het noorden van het land, zal het onderzoek noodzakelijkerwijs beperkt blijven tot de houding van sommige Vlaamse magistraten. Het zal voor de Vlaamse publieke opinie dan ook zeer problematisch overkomen wanneer voorstellen van resolutie worden neergelegd waarin de eventuele verantwoordelijkheid van de magistratuur voor de Jodenvervolging uitsluitend Vlaamse magistraten zou betreffen.

Het is mevrouw Lizin bij de lezing van het tussentijds verslag opgevallen dat de situatie met betrekking tot de archieven van de politiediensten al even desastreus is. “Betreffende de politie is het zo dat slechts in zeldzame gevallen archieven bewaard bleven. Zelfs deze zeldzame bewaring van archieven werd vaak ongedaan gemaakt door de recente politiehervorming en de verhuisactiviteiten die dit met zich meebracht in lokale rijkswachtbrigades en bij de gerechtelijke politie” (o.c., blz. 31). Zij sluit zich aan bij de opmerking van de heer Vandenberghe dat dergelijke handelwijze onaanvaardbaar is. Het argument van de recente politiehervorming is zeer goedkoop. Het kan toch geen toeval zijn dat de politie-archieven, inzonderheid die van de rijkswacht en de gerechtelijke politie, verdwenen zijn. Daarom schaart zij zich achter het voorstel om deze kwestie nader te onderzoeken.

[...]

2. Antwoorden en replieken

[...] De heer Michaël Amara verklaart dat de onderzoeksploeg een diepgaande archiefprospectie heeft uitgevoerd waarbij artikel 2 van de wet van 8 mei 2003 betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek naar de vervolging en de deportatie van de Joden in België tijdens de Tweede Wereldoorlog als hefboom kon worden gebruikt om zich toegang tot de archieven te verschaffen (o.c., blz. 29). Eventuele weerstanden konden globaal genomen gemakkelijk worden overwonnen.

Wanneer het SOMA verklaart dat bepaalde archieven verdwenen zijn, mag men er voor 98 % van uitgaan dat zij niet meer bestaan.

De redenen van hun verdwijning werden door de onderzoeksploeg niet systematisch onderzocht. Wat wel kan worden gesteld, is dat het merendeel van de archieven werd vernietigd uit onachtzaamheid en gebrek aan belangstelling voor hun historische waarde. Voor historici is dat een ontmoedigende ervaring.

Op de vraag van de heer Delpérée of het SOMA een idee heeft wanneer bepaalde archieven als het ware bij toeval vernietigd zijn, antwoordt de heer Amara dat dat van geval tot geval verschilt. De vernietiging heeft echter niet noodzakelijk in de onmiddellijk naoorlogse periode plaatsgevonden. Er zijn ook relatief recente voorbeelden. Zo werden de archieven van zowel de gemeentepolitie als de gerechtelijke politie te Charleroi pas eind jaren 70 vernietigd.

Met betrekking tot de impact van de politiehervorming op de verdwijning van de rijkswachtarchieven preciseert de heer Amara dat het inzonderheid de archieven van de lokale brigades betreft. De verhuisoperatie die deze hervorming heeft meegebracht voor de lokale politie, had voor sommige archieven fatale gevolgen. Deze vaststelling geldt niet voor de centrale archieven van de rijkswacht, die reeds eerder waren vernietigd. Ook hier kan niet worden uitgemaakt wanneer deze vernietiging heeft plaatsgevonden.

2.3. Eventuele politieke gevolgen van de desastreuze toestand van de archieven in Brussel en Wallonië

Als antwoord op de vraag van de heer Hugo Vandenberghe verklaart de heer Van Doorslaer dat de leden van de onderzoeksploeg niet op een andere planeet leven. Zij zijn er zich van in den beginne reeds terdege van bewust dat er in dit dossier een communautaire angel zit. Ten bewijze hiervan kan naar het proces-verbaal van de discussie met het wetenschappelijk begeleidingscomité op 30 september 2004 worden verwezen (o.c., blz. 106-110). Reeds toen werd de aandacht gevestigd op het archiefprobleem, inzonderheid op het onevenwicht in informatie tussen Antwerpen en Brussel, waar toen de grootste Joodse gemeenschappen woonden.

Om de problematiek in haar totaliteit te kunnen beoordelen, zijn drie informatiebronnen noodzakelijk, namelijk de administratieve dossiers van (1) de politie en (2) de rijkswacht en (3) de gerechtelijke archieven. Deze drie componenten zijn voor die twee grote steden niet voorhanden. Daar komt nog bij dat ook naar een vergelijking met de steden Luik en Charleroi wordt gestreefd, waar ook grote Joodse gemeenschappen verbleven. Ook daar rijzen er grote problemen met betrekking tot de bewaring van deze drie types archieven.

Als historici kunnen de leden van de onderzoeksploeg enkel de feiten op een rij plaatsen en daartoe zo veel mogelijk gegevens verzamelen. Zij zullen echter met nadruk moeten wijzen op het onevenwicht tussen de informatiebronnen betreffende bepaalde overheden. Zij kunnen de verdwenen archieven immers niet opnieuw reconstrueren.

De heer Hugo Vandenberghe heeft daar alle begrip voor. Maar de vaststelling dat gerechtelijke archieven in bepaalde arrondissementen zijn bewaard, terwijl ze in andere arrondissementen, in strijd met de wet, zijn verdwenen, is niet neutraal. De vernietiging van deze archieven, bijvoorbeeld in Brussel, kan immers een politieke reden hebben.

Het is precies in Brussel dat de meeste en de belangrijkste processen in verband met de collaboratie en de repressie hebben plaatsgevonden. De bewaring van de dossiers dienaangaande zou voor de toentertijd betrokken verantwoordelijken die de juridische, maatschappelijke en politieke context juist moesten inschatten, toch vanzelfsprekend moeten zijn geweest. Spreker sluit dan ook niet uit dat de betrokken archieven bewust werden vernietigd.

De heer Alain Destexhe stelt vast dat het debat over de eventuele verantwoordelijkheid van de Belgische overheden daardoor een communautaire connotatie zou kunnen krijgen.

In dat verband heeft hij twee opmerkingen.

De eerste betreft de bewaring van de archieven of, beter gezegd, het probleem van de verdwenen of niet geïnventariseerde archieven. In het tussentijds verslag wordt er duidelijk op gewezen dat de toestand op dat vlak desastreuzer is in Wallonië dan in Vlaanderen.

Ten tweede kan toch niet worden ontkend dat er in Antwerpen een sterkere collaboratie van de overheid met de Duitse bezetter is geweest dan elders in het land. Dat valt op door de aanwezigheid van een grote Joodse gemeenschap. Maar in Luik is er eveneens een sterke collaboratie geweest, ook al waren er minder Joden dan in Antwerpen. In Brussel lag dat anders omdat de gemeentelijke overheden er een andere houding hebben aangenomen ten opzichte van de bezetter. Men mag deze problematiek dus niet in communautaire termen beschouwen.

2.4. Algemene context

Ten aanzien van de heer Lionel Vandenberghe verklaart de heer Van Doorslaer dat de algemene context van de aanhoudingen van mei 1940 zal worden onderzocht. Er werden toen niet alleen Belgische politieke verdachten gearresteerd op grond van lijsten die de Belgische veiligheidsdiensten in de maanden voordien hadden opgesteld. Ook onderdanen van vijandige mogendheden werden administratief aangehouden. Inzonderheid deze tweede categorie zal nader worden bestudeerd.

De heer Hugo Vandenberghe wijst erop dat Duitse Joden die Duitsland vanwege het nazisme waren ontvlucht en in België verbleven, tot deze tweede categorie behoorden. Zelfs wanneer zij tot het verzet waren toegetreden. Ook in Frankrijk werden deze vluchtelingen, zoals de filosofe Hannah Arendt, aangehouden. Zij ondergingen dezelfde behandeling als de eerste categorie. De Belgische overheden hebben in 1940 blijkbaar een zeer formeel juridisch criterium gehanteerd, dat in de toen bestaande context misschien begrijpelijk was. Nochtans was dit criterium niet langer hanteerbaar omdat het begrip rechtsstaat in nazi-Duitsland niet meer bestond. Het feit dat de Belgische overheden toch nog in die termen hebben gehandeld en Vlaams-nationalisten, communisten en Duitse Joden, zonder enig onderscheid, samen hebben opgepakt, komt nu als onbegrijpelijk over. Het geeft in ieder geval een zeer wrange nasmaak.

De heer Nico Wouters verklaart dat deze episode zal worden onderzocht in het licht van de houding die de Belgische staat vanaf de jaren 20 ten opzichte van vreemdelingen en vluchtelingen heeft aangenomen. Hoever dat gaat, moge blijken uit het feit dat de Belgische vreemdelingenpolitie zelfs nà de Bevrijding nog Duitse Joden heeft opgepakt die tijdens de bezetting waren ondergedoken, omdat ze onderdaan waren van een vijandige mogendheid. Dat is nog absurder omdat men toen wist wat er zich in de concentratiekampen had afgespeeld.

 

[...]

"PS: Ik ben benieuwd of De

"PS: Ik ben benieuwd of De Standaard en De Morgen, steeds op vinkenslag om berichtjes uit deze website over te nemen (op voorwaarde dat het sensationeel is en dat ze menen dat het ons schade kan berokkenen), hier morgen over zullen schrijven."

misschien doen ze het wel, maar dan zonder bronvermelding :-)