Wijkbewoners op Schoot bij Tante Ella

De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen, maar van deze oude wijsheid is het vierde Nederlandse kabinet-Balkenende niet op de hoogte. In het regeerakkoord heeft de coalitie van socialisten en christen-democraten 400 miljoen euro per jaar bestemd voor het aanpakken van veertig achterstandswijken, zonder dat daar dekking voor is. Er is zelfs een speciale minister ingesteld voor deze wijken, de socialiste Ella Vogelaar, tot 2000 vice-voorzitter van de vakbondskoepel FNV. Haar portefeuille heet voluit Wonen, Wijken en Integratie. In haar gemaakt platte ‘poldernederlands’ klinkt dat als waunen en waaiken.

Direct na hun beëdiging stapten de bewindslieden in bussen voor een mediagenieke ‘100-dagentournee’, om overal ‘naar de burgers in de wijken te luisteren’. Niet gewoon de burgers, maar de burgers in de wijken. In elke ‘prachtwijk’ (het nieuwe kleuterlingo voor probleemwijk) mochten speciaal geselecteerde bewoners met hun minister praten.

Anders dan Vlamingen hebben Nederlanders tegen beter weten in een rotsvast vertrouwen in de overheid. Het beleid drukt de buurtbewoner krampachtig aan het hart sinds de opkomst van Pim Fortuyn. Vooral diens thema’s ‘leefbaarheid’ en veiligheid worden althans verbaal gekoesterd.

Het is spitsuur op de pleinen door alle toezichthouders en welzijnswerkers, de projectencarrousel tolt rond. Of de goede bedoelingen iets uithalen, wordt niet uitgezocht. Ook een nieuw beschavingsoffensief maakt deel uit van deze mode, met ‘stadsetiquette’, cameratoezicht en in wijken met drugshandel preventief fouilleren van alle passanten, tot en met oude dametjes, want je mag negers en Marokkanen niet discrimineren. Maar in weerwil van al het belastinggeld dat hij afdraagt aan de staat, merkt de goedwillende burger weinig van een afname van asociaal en crimineel gedrag.

Sinds de jaren ‘90 worden er in het kader van het Grote-Stedenbeleid (GSB) op grote schaal betaalbare naoorlogse huurwoningen gesloopt waar bouwtechnisch niets mis mee is. Overheid en woningcorporaties, die in Nederland een groot deel van de omvangrijke sociale-huurvoorraad bezitten, hopen met het bouwen van koopwoningen voor de middengroepen sociaal-economische achterstanden weg te nemen. De – niet getoetste – aanname is dat menging van armere en welvarender bevolkingsgroepen op wijkniveau de onderklasse vooruit helpt. Een bijkomende rechtvaardiging is dat sloop en nieuwbouw goed zouden zijn voor de sociale cohesie, de integratie en de buurtbinding. Een kind kan echter uitrekenen dat de verhuisgraad door sloop enorm toeneemt.

Het Nederlandse herstructureringsbeleid lijkt op een geloof, of beter: een magische bezweringsformule. Hetzelfde geldt voor de aanpak van de veertig ‘prachtwijken’. ‘Van alle kansarmen in Nederland woont 92 procent niet in een van die wijken van minister Vogelaar’, zei hoogleraar stadsgeografie Sako Musterd tegen Trouw van 24 juli. Zoals Theodore Dalrymple stelt: de moderne overheid bezondigt zich aan halve waarheden en leugens.

De Utrechtse historicus Maarten Prak herinnerde eraan dat in de Middeleeuwen stedelingen uit alle lagen door elkaar woonden. Vanaf de zeventiende en vooral de negentiende eeuw ontstond segregatie toen de steden groeiden. Buiten de oude stadswallen werden wijken voor hand- en later fabrieksarbeiders gebouwd. Negentiende-eeuwse maatregelen als de leerplicht, waterleiding en vanaf de Woningwet van 1902 ook hygiënische volkswoningbouw werden geboren uit een beschavingsmissie gericht op de onderklasse. Niet op het verbeteren van wijken per se.

De enorme populariteit van de wijk als interventie-eenheid is een reactie op de technocratische ingrepen in de jaren ’60, toen bulldozers hele stukken binnenstad vrijmaakten voor een metroverbinding of een verkeersweg. Sindsdien kwam het ‘bouwen voor de buurt’ in zwang, waarbij het instrument sloop voorzichtig werd ingezet en dan nog alleen voor evidente krotten. De nadruk lag op renovatie en zo veel mogelijk bijbouwen. Zittende bewoners hadden voorrang bij terugkeer in de eigen buurt.

De Nederlandse volkshuisvesting in de jaren ’70 kende net als die in de twee decennia ervoor een hoog bouwtempo, maar stond in het teken van kleinschaligheid. Het kneuterige ‘woonerf’ met spoorbielzen in de voortuin domineerde. Buitenstaanders verdwaalden in het kunstmatig bochtige, veelal doodlopende stratenpatroon. Heel wat van dit soort laagbouwwijken zijn trouwens alweer verloederd door de intocht van allochtonen en de uitkeringsverslaafde autochtone onderklasse. Zij namen de plaats in van opgeklommen arbeiders en de middenklasse, die naar koophuizen in nieuwe suburbs verhuisden. Ook deze zogenaamde ‘Vinex’-wijken, een samentrekking van de vierde nota ruimtelijke ordening extra uit 1993, zullen ongetwijfeld worden overspoeld door allochtonen. ‘De prachtwijk van nu is de probleemwijk van morgen’, schreef de Amsterdamse krant Het Parool.

Die romantische visie op de wijk komt zoals gezegd niet voort uit empirische kennis van de werkelijkheid. Al in de jaren ’50 sneerde de socioloog J.A.A. van Doorn dat er een regressief, paternalistisch wensbeeld achter zat. Dat strookte volgens hem niet met de moderne burger en zijn veelsoortige relaties, vaak buiten de buurt om.

Nog altijd werpen wetenschappers tevergeefs tegen dat problemen als werkloosheid, ook al worden die zichtbaar in de wijk, alleen op een hoger schaalniveau kunnen worden opgelost: de regionale arbeidsmarkt. Een langdurig werkloze wegslopen en hem een woning in een andere buurt geven, maakt hem nog niet tot werknemer. Ook door hem een nieuwe middle class buurman met koophuis aan te bieden, trek je zijn uitkeringsinfuus niet los.

Sako Musterd heeft die uit gezond verstand geboren gedachte ook wetenschappelijk bewezen. Hij volgde vijf jaar lang een groep langdurig werklozen uit wijken die werden ‘vernieuwd’ en guess what: de woonomgeving bleek niets te maken te hebben met hun sociale mobiliteit. Armoede is een individueel kenmerk dat voor mensen met een niet al te hoog IQ alleen door goed beroepsonderwijs valt te verhelpen. De boven ons gestelden willen het niet horen en volharden in hun sloopfetisjisme.

Het Nederlandse beroepsonderwijs is, o ironie, tijdens de immigratiegolven om zeep geholpen door een rij socialistische onderwijsministers met een onstuitbare vernieuwingsdrift. Die kwamen hun Haagse werkkamer niet uit en wilden niet weten dat in de steden een nieuwe onderklasse ontstond van allochtone kansarmen voor wie alleen ongeschoold werk is weggelegd.

In reactie op de kritiek wordt er niet minder gesloopt, wel is er nóg meer sociaal beleid bijgekomen op kosten van de werkende belastingbetaler. Honderden ‘reïntegratiebureaus’ verdringen zich om de subsidieruif. Ze beloven allochtonen aan een baan te helpen, maar hun resultaten vallen tegen.

Ook bij projecten om schooluitval op wijkniveau tegen te gaan, wordt geen rekening gehouden met het feit dat de meeste mensen hun kinderen buiten de eigen buurt laten schoolgaan. En wat spreidingsbeleid betreft, een van de verborgen agenda’s achter de sloop: immigratie is een zaak van de regering – en in toenemende mate de Europese superstaat-in-wording – waarover gemeenten niets te vertellen hebben.

De wal keert allang het schip. Al wordt dit unisono met linkse politici veelal ontkend door politiek-correct gestemde bewonersvertegenwoordigers in sloopwijken, de onbeheerste kettingimmigratie uit niet-westerse landen heeft een funest effect gehad op de leefbaarheid en veiligheid in deze wijken. Volgens diverse recente onderzoeken (Bolt; Gijsberts en Dagevos; Van der Laan Bouma-Doff) leidt een snelle verkleuring van een buurt tot meer spanningen, wat bewoners allang wisten omdat ze het hebben meegemaakt. Autochtonen gaan negatiever denken over allochtonen – en omgekeerd. Allochtonen in ‘concentratiewijken’ (in de volksmond getto’s geheten) gaan nóg minder met blanken om dan allochtonen in overwegend blanke wijken. Ze verkeren het liefst in eigen etnische kring. So much for integratie en sociale cohesie, waar beleidsmakers die zelf in de betere wijken wonen zo graag in geloven.

Overlast, vervuiling, vandalisme, intimidatie, intolerantie en haat, moslimextremisme en criminaliteit in voormalige Nederlandse arbeiderswijken met een hoge, internationaal erkende kwaliteit hebben geleid tot selectieve migratiebewegingen: geschoolde autochtonen eruit (lees: op de vlucht geslagen), allochtone onderklasse erin. De geschoolde allochtonen imiteren hun autochtone tegenhangers en vertrokken eveneens. Met de achterblijvers kun je niet veel aanvangen in een moderne economie, maar hun aantal neemt toe. In de volkshuisvestingsliteratuur wordt dit een vervalspiraal genoemd: behalve selectieve migratie ook wegtrekken van voorzieningen en oprukkende verloedering.

Steeds meer huurwoningen worden sinds de jaren ’70 toegewezen aan immigranten uit Suriname, de Nederlandse Antillen, Marokko, Turkije en vanaf de jaren ’90 ook West-Afrikanen. Zij brachten veelal afwijkend, kostenvretend en imagoverpestend woongedrag mee. Dat werd gedoogd omdat ze van het beleid het recht kregen op behoud van eigen identiteit. Assimilatie eisen, staat in de Nederlandse politiek-correcte verhoudingen gelijk aan racisme. Die immigranten drukken tevens zwaar op de verzorgingsstaat. Deze is onbetaalbaar geworden en er moest vanaf de jaren ’80 worden bezuinigd, vooral op verpleeghuizen waar stokoude autochtonen met doorligwonden wegkwijnen.

Het GSB heeft ondanks een miljardenbudget aantoonbaar niet geholpen bij het oplossen van sociale problemen en wantoestanden in de leefbaarheid. Alle mooie retoriek over een ‘integrale’ aanpak ten spijt bleek deze in werkelijkheid vooral fysiek van aard. Talrijke goedbedoelde multiculturele projectjes en toezichthouders haalden binnen het herstructureringsgeweld niets uit. De ondermijnende kracht van de allochtone onderklasse is sterker dan welk project of beleid dan ook. Zelfs na uitplaatsing van een deel daarvan, blijven er genoeg over om mooi gerenoveerde flatcomplexen weer snel terug te brengen tot een Derde-Wereldachtige staat waarin deze onderklasse zich kennelijk meer thuis voelt.

Daar komt nog bij dat verplaatsing van sloopnomaden over de stad een ‘waterbedeffect’ oplevert: je haalt op één punt de druk weg en elders neemt deze toe. Je verplaatst ook hun sociale problemen. Menige Amsterdamse wijk werd geconfronteerd met volstrekt asociale zwarte sloopbewoners uit de Bijlmermeer. Zo worden ook wijken aan de westrand van die stad opgezadeld met enorm grote Marokkaanse en Turkse probleemgezinnen uit de Indische Buurt (Oost) omdat deze buurt een upgrading ondergaat.

De balkanisering van Amsterdam in ‘stadsdelen’ leidt ertoe dat minibestuurders hun problemen graag over de schutting gooien, dan zijn zij ervan af. Een zo’n minibestuurder zei tegen hoogleraar Musterd met zijn pleidooi voor individuele hulp bij armoede (leren lezen en schrijven, een vak leren): ‘Het heeft geen zin een achterstandsgezin uit de drek te halen. Daar doe je twee generaties over.’ De socialistische non-valeur koos liever voor sloop van betaalbare woningen. Vermoedelijk omdat daadkrachtig aan stenen of beton sleutelen beter stond op zijn CV dan geduldig aan mensen sleutelen.

En dan nog: bij sloop worden óók de autochtone lagere-inkomensgroepen en middengroepen verjaagd, zodat de bevolkingssamenstelling nauwelijks evenwichtiger wordt. Om over de fnuikende psychische effecten van gedwongen sloop op tevreden autochtone en geïntegreerde allochtone buurtbewoners maar niet te spreken. Ze krijgen op inspraakavonden en in ‘klankbordgroepen’ de ene na de andere beleidsnota onder ogen waarin overheid en corporaties, verenigd in een oppermachtig kartel, de stedebouwkundige structuur en de woningvoorraad van hun geliefde wijk de grond in boren om zo de sloopplannen erdoor te kunnen jassen. Dan wordt er niet ‘geluisterd’ naar ‘de burgers in de wijken’.

De woningen zijn volgens de beslispartijen ‘te klein’ en passen niet meer bij ‘deze tijd’, dus moeten ze plat. Maar de zittende bewoners zijn blij met hun nota bene vaak in de jaren ’80 nog gerenoveerde huizen. Menige starter op de huurwoningenmarkt staat vanwege het massale gesloop en de sterk achterblijvende nieuwbouw tien jaar op de wachtlijst en zou een moord plegen voor zo’n goedkope etagewoning van 60 m2.

Onderzoekers Kleinhans, Veldboer en Duyvendak hebben aangetoond dat het binden van sociale stijgers aan de buurt meer effect heeft dan sloop en nieuwbouw voor externe, rijkere bewoners. Dat dit beleid zich vooral zou moeten richten op verkoop van huurwoningen aan geschoolde autochtonen, mag in Nederland nergens hardop worden gezegd. Het cordon sanitaire om Geert Wilders en zijn sympathisanten in de burgerij is hier niet officieel, zoals in België rond het Vlaams Belang, maar bestaat wel degelijk in de vorm van zelfcensuur en druk op de publieke opinie.

Wat deze sociale stijgers nodig hebben, is een ‘wooncarrière’ in een wijk naar keus. Maar er worden in de grote steden nauwelijks betaalbare koopwoningen bijgebouwd. De overheid heeft het monopolie op de grond en laat haar oren hangen naar projectontwikkelaars, onder wie de commerciële tak van sociale corporaties. Speculanten verdienen schatten aan grond waarop nog niet mag worden gebouwd vanwege allerlei overheidsregels, bijvoorbeeld over het milieu.

Bewoners van Den Haag Zuid-West hebben in reactie op de draconische sloopplannen aldaar (tot 2020 moeten 16.000 van de 30.000 kwalitatief goede huurwoningen tegen de vlakte) gepleit voor een onderzoek naar bescheidener alternatieven. Volgens hun kun je zonder grootscheepse sloop toch tot voldoende woningen komen voor de middengroepen – en wel op een duurzame manier, want sloop is kapitaalvernietiging en geeft enorme afvalbergen. Je kunt ‘slim verdichten’, woningen samenvoegen, woonlagen bovenop een complex zetten (in het jargon ‘opplussen’ of ‘optoppen’), ‘uitkragen’ (een uitstekende serrekamer aanbouwen), je kunt er een torenflatje aanbouwen en je kunt ‘uitplinten’, dat wil zeggen woningen maken op de begane grond, waar nu de anonieme bergingen zijn.

In het inspraakrapport werd hun voorstel weggeschreven met één zinnetje: ‘Het is slechts op relatief bescheiden schaal toepasbaar’. Terwijl een soortgelijk project in die wijk een prijs had gewonnen en het gevraagde onderzoek doodleuk niet werd gehouden, zodat over volume geen uitspraak kon worden gedaan. Ook in Amsterdam Nieuw-West weigerden de overheid en het consortium van woningcorporaties te onderzoeken hoe de bestaande woningvoorraad kon worden beschermd en aan de nieuwe marktvraag aangepast. In de Amsterdamse Bijlmermeer rekenden aardige ambtenaren van de centrale stad op verzoek van bewoners een aantal scenario’s door, maar achter gesloten deuren hadden de wethouder en de corporatietop reeds besloten tot de sloopvariant.

Volgens de Nederlandse wet moet 70 procent van de huurders van een complex achter de sloop staan. Ook daar hebben de beslissers iets op gevonden: enquêtes met een zeer lage respons (20 procent komt voor), waarin de bewoners een leuke vertrekpremie en een mooi nieuwbouwhuis in het vooruitzicht werd gesteld, leverden dankzij de oververtegenwoordiging van laag opgeleide allochtonen al gauw de vereiste meerderheid op. Hoera, we krijgen een zakje geld! Hoezo liefde voor onze buurt? Solidariteit met blanke medebewoners? Daarvoor waren we toch niet naar de Nederlandse verzorgingsstaat gekomen.

Een aantal architecten en wetenschappers pleit al enkele jaren voor de hierboven genoemde genuanceerde, langzamere oplossingen. Maar volgens emeritus-hoogleraar André Thomsen van de Technische Universiteit Delft is slopen en bouwen sexier dan renovatie en samenvoegen. Het laatste geeft minder status en krijgt op de opleiding minder aandacht. Bovendien komt die genuanceerde aanpak te laat, de slooptrein valt niet meer te stoppen. De professionele criticasters hadden er rond 1990 mee moeten komen, toen de gedachtevorming over herstructurering begon en alleen een cynische enkeling doorhad welke kant het op zou gaan.

In zijn afscheidsrede zei Thomsen dat de huidige Nederlandse woningvoorraad van 6.9 miljoen bij het jaarlijkse vervangingstempo van 0.25 procent dat in de jaren ’90 is ingezet nog vier eeuwen mee zou moeten. Dat kan natuurlijk helemaal niet. Wat wordt bijgebouwd, is niet langer bedoeld voor toename van de vraag of ruimere woonwensen, maar voor de vervanging van de vraag van de nieuwe eeuw. De nieuwe woningnood is geheel en al door de overheid en de woonquango’s veroorzaakt. Dat zou je een witte-boordenmisdrijf kunnen noemen.

Thomsen vergeleek de Nederlandse herstructureringsmanie met de beruchte Betuwelijn of de hoge-snelheidslijn. Slopen is peperduur en de kosten lopen ‘gierend uit de hand’. Ook onderschatten de beleidsmakers de lange uitvoeringstermijn. Een jaar of tien, zoals meestal wordt gezegd, is veel te kort voor dit soort complexe processen en het loopt dan ook altijd uit. De uitvoering gaat de horizon van politiek bestuurders (vier jaar) en dikbetaalde corporatiedirecteuren (loopbaanambities) ver te boven. Gemiddeld werken projectleiders slechts een jaar in een herstructureringsoperatie. Thomsen: ‘Het is één grote duiventil.’ Er wordt nauwelijks iets overgedragen. ‘Men weet in de organisatie niet meer waarmee men bezig is geweest.’

Het bracht hem ertoe te spreken van planner’s blithe, een blije, onbezonnen stemming die wrang afsteekt tegen de praktijk. Complexen en wijken die op de sloopnominatie staan, worden niet meer onderhouden, asocialen en criminelen grijpen hun kans en de instanties lijden aan ‘aardappelmoeheid’.

Volgens Thomsen spelen verborgen belangen een bepalende rol. Behalve het al genoemde spreiden van kansarme allochtonen en de lage status van hergebruik noemt hij het belang van de gemeente. Als de infrastructuur van een wijk aan vervanging toe is, worden de kosten bij nieuwbouw in de grondkosten (erfpacht) verdisconteerd, terwijl de gemeente die bij levensduurverlenging uit eigen zak moet betalen.

Zo werkt het financieringssysteem uit de belastingpot de onomkeerbare kapitaalvernietiging in de hand. In mei schreef De Telegraaf dat het kabinet kampte met ernstige geldzorgen bij het voortzetten van het GSB en het uitvoeren van de extra wijkenaanpak van minister Vogelaar. Ingewijden spreken van ‘een foutje aan de formatietafel’.

De coalitiepartners hebben bedacht dat de woningcorporaties 750 miljoen per jaar moeten investeren in probleemwijken, maar dezen willen de vrije hand houden. De stok die het kabinet achter de deur dacht te hebben, een heffing op de astronomische stille reserves van de sociale corporaties (naar schatting 10 tot 12 miljard euro vermogen, voldoende om de vergrijzing op te vangen of de helft van de staatsschuld af te lossen), lijkt niet haalbaar. Een ander plan, vermogensbelasting gaan opleggen, levert onvoldoende op. De gevolgen voor de wijkenaanpak van minister Vogelaar zijn nog niet duidelijk.

Ook de Raad voor de financiën maakt korte metten met de gehoopte financiering van de extra wijkenaanpak. De 400 miljoen die hiervoor jaarlijks nodig zou zijn, mag volgens dit adviescollege niet uit het gemeentefonds worden gehaald omdat gemeenten zonder probleemwijken hierdoor worden benadeeld. Het geld uit het gemeentefonds is vrij besteedbaar.

In een advies aan de minister van binnenlandse zaken schrijft de raad dat de wijkenaanpak beter kan worden betaald uit het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV), waar het GSB gebruik van maakt. Het ISV wordt via de provincies onder gemeenten verdeeld. Door een deel direct over te hevelen aan het gemeentefonds en de rest te besteden aan de veertig door Vogelaar geselecteerde wijken kunnen haar ideeën worden verwezenlijkt. Maar daarmee kom je weer aan de financiële autonomie van de provincies… En niet alle provincies dragen een gelijke probleemwijkenlast.

Terug naar de wijkenaanpak van ‘tante Ella’, zoals Nederlanders in de linkse society of mutual admiration haar liefkozend noemen. Een aantal aangewezen wijken valt ook onder het GSB en daar zijn per wijk al honderden miljoenen in herstructurering gestoken. Is het ooit eens genoeg? En zou het beleid het na onafhankelijk evaluatieonderzoek niet eens over een andere boeg moeten gooien?

De discussie hierover speelt zich af in de marge. De langzamerhand gelijkgeschakelde kranten vinden wat de bovenbazen zeggen veel interessanter. Voorstellen als dat van vastgoedadviseur René Strijland om 80 procent van de huurwoningen tegen de boekwaarde aan de huurders te verkopen, waarmee Nederland meer in de pas zou lopen met andere Europese landen (Nederland telt ondanks de sloop verreweg het hoogste percentage sociale huurwoningen) en de nieuwbakken eigenaars zeggenschap én vermogen zouden vergaren, worden geweerd van de landelijke vergadertafels.

Hier en daar wordt wel geëxperimenteerd met het sorteren van huurders op leefstijl om overlast te voorkomen, maar corporaties deinzen terug voor het doorberekenen van extra servicekosten aan huurders met ongewenste gedragingen. Alle complexen worden uit een verkeerd soort solidariteit en luie bureaucratie op één hoop gegooid op het hoofdkantoor, zodat keurige mensen meebetalen aan vandalisme van een ander. Bewonersorganisaties die voorstellen om slimme camera’s in te zetten om leefregelovertreders de rekening te kunnen presenteren, bij wijze van beschavingsoffensief op de portemonnee van mensen zonder gewetensontwikkeling, krijgen nul op het rekest. Het hoofdkantoor vindt het teveel moeite om aangifte te doen en vreest wraak. Politieagenten die de orde handhaven in achterstandswijken krijgen steeds vaker te maken met geweld.

Wat wil minister Vogelaar? Uit recente uitspraken in de pers (de boerka is gewoon een persoonlijke keus en Nederland is hard op weg een ‘joods-christelijk-islamitische’ samenleving te worden) valt te vrezen dat haar wijkenaanpak zal neerkomen op nóg meer multiculturele buurtbarbecues om warme banden tussen autochtoon en allochtoon te smeden. En laten dit soort nooit geëvalueerde onzinprojectjes nu nét zijn afgeschoten in een nieuw rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau over integratiemaatregelen.

Het is uit de hand gelopen en steeds meer goed opgeleide autochtonen nemen de wijk naar het buitenland. O Nederland, ge let al te lang niet meer op u saeck.